Een arm om haar heen

Chika Unigwe
26.03.2021
Auteurstekst
UNIGWE hanson lu sq5 P00 L7l Xc unsplash

Wat houdt auteurs vandaag bezig? Voor het Passa Porta Festival vroegen we aan 7 schrijvers uit binnen- en buitenland om die vraag te beantwoorden met een nieuwe tekst. Zo inspireerden zij ons bij de samenstelling van het festivalprogramma.

Chika Unigwe woonde jarenlang in België en verhuisde naar de Verenigde Staten. Bekende romans en verhalenbundels van haar hand zijn De Feniks, Fata Morgana, De zwarte messias en Beter nooit dan laat. Voor het Passa Porta Festival schreef ze een nieuw verhaal over migratie en thuisgevoel dat zich afspeelt in Georgia, tegen de achtergrond van de COVID-pandemie.

-

Toen Busonma haar huis verliet, was ze niet van plan om naar de begraafplaats te gaan.

Toen Busonma haar huis verliet, was ze niet van plan om naar de begraafplaats te gaan. Daar was ze sinds de begrafenis niet meer geweest. Ze had naar de Walmart willen rijden om daar wc-papier in te slaan. Helemaal in het begin van de pandemie was ze niet in paniek geraakt. Was ze niet bang om zonder water te komen zitten. Of zonder wc-papier. Ze maakte zich ook geen zorgen om Cheta. Nu liep ze de deur plat bij de Walmart of Kroger of Costco, waar ze dingen kocht waar ze al meer dan genoeg van had, bang dat ze op een dag wakker zou worden en in de winkels niks zou zien dan lege schappen. Wat overigens al eens was gebeurd. In de derde week van de pandemie had Busonma aan de grond genageld gestaan bij het Papier & Kunststof-gangpad van de Kroger bij haar in de buurt en kon ze wel janken. Dit was toch Amerika niet? De schappen zagen eruit als een reusachtige opengesperde mond waar alle tanden tot de laatste toe uit waren getrokken. Toen was Busonma naar de Dollar Store naast de Kroger gegaan, maar daar hing een briefje op de deur dat alles was uitverkocht.

Busonma had een app aan Cheta gestuurd. ‘Babe, wahala dey ooo, no TP anywhere,’ ‘Probleem schat, nergens wc-papier’. Uiteindelijk had Cheta een pak gescoord bij een CVS-apotheek aan Roswell Road waar ze nooit kwamen omdat het te ver weg was. Eén pak van zes rollen per klant. Zelfs toen had Busonma niet het benul gehad om in paniek te raken. Was dat wel zo geweest, dan was alles misschien anders gelopen. Ze manoeuvreerde haar auto een lege parkeerplek in maar stapte niet uit. Iets zwaars, als een hand, drukte haar terug op haar stoel terwijl ze door de voorruit naar een man keek die voorbijliep, gebukt over een reusachtige bos bloemen. Zelf had ze niet eens bloemen bij zich voor Cheta.

Busonma en Cheta. B & C.

Al op de universiteit in Nigeria wist hun hele vriendenkring dat zij een stel zouden blijven. Er waren niet zoveel studenten die in het weekend thuis zaten te cocoonen met hun partner terwijl er toch zoveel feestjes waren waar je naartoe kon. In het weekend zaten ze tv te kijken of te studeren in hun gezamenlijke onderkomen, het bijgebouwtje achter het huis van een hoogleraar Engels die hen af en toe bij haar thuis uitnodigde voor een spelletje scrabble en van wie Busonma het woord frangible, ‘broos’, leerde. Hun vrienden klaagden erover, zeiden dat het zó ontzettend saai was om zo voorspelbaar te zijn, om op zo’n manier te leven als je nog jong was. Toen het Dike, een vriend van Cheta, een keer niet lukte om hem zover te krijgen dat ze samen van Nsukka naar Enugu zouden rijden voor een concert, alleen maar omdat Cheta Busonma beloofd had haar gezelschap te houden toen ze haar haar liet vlechten, had Dike gezegd: ‘Jullie gaan trouwen en dan hebben jullie nog alle tijd om samen oud te worden. Dus waar slaat dit nou op?’

Busonma had al heel lang niet meer aan Dike gedacht. Nu vroeg ze zich af waar hij was, of hij dacht dat zij en Cheta nog steeds bezig waren samen oud te worden of dat hij het nieuws al had gehoord. Busonma zat niet op social media, dus had ze geen statusupdate op Facebook geplaatst of zoiets en had ze geen idee wie wat wist.

Na Cheta’s overlijden had Busonma’s moeder gevraagd of ze niet een poosje terug naar huis wilde komen. Haar moeder kon geen Amerikaans visum krijgen, anders was ze zelf gekomen. Niemand mag in z’n eentje rouwen, zei ze aan de telefoon. Niemand mag alleen huilen, dat was wat ze werkelijk gezegd had in het Igbo. ‘Kom naar huis, dan huilen we samen met jou.’ Busonma stelde zichzelf voor in het huis van haar ouders, omringd door mensen die met haar huilden en van wie sommigen Cheta niet eens gekend hadden. Ze had niks meer gezegd, het gesprek beëindigd. Wisten die lui veel hoe het was als je hart uit je lijf gescheurd was? Wat wisten zij ervan hoe het was om je adem in te houden omdat je voelde dat de kleinste beweging, de geringste druk je zou versplinteren? Wisten zij wat frangible betekent? Wat wisten zij over schuldgevoel dat je vanbinnen kapotsneed, uitholde? En wat bedoelde haar moeder met ‘thuiskomen’? Ze wás thuis. In een huis dat zij en Cheta hadden uitgekozen. Toen ze erin trokken waren ze door alle kamers gelopen, verrukt over het wonder dat hen de eigenaren had gemaakt van deze schoonheid met glanzende houten vloeren in alle kamers, behalve in het souterrain met z’n minitheater en geluiddichte muren. Dat was hun favoriete kamer. Daar zaten ze vaak popcorn te eten en te spelen dat ze een date hadden in de bios. Sinds Cheta’s dood leek het huis te zijn gekrompen, hield het haar in een wurggreep die haar het ademen belette.

Busonma woonde al bijna vijfentwintig jaar niet meer bij haar ouders, en ze was al bijna even lang weg uit Nigeria.

Busonma woonde al bijna vijfentwintig jaar niet meer bij haar ouders, en ze was al bijna even lang weg uit Nigeria. De laatste keer dat ze in Nigeria was, was twee jaar geleden, na het overlijden van Cheta’s vader. En zelfs toen waren ze alleen maar lang genoeg gebleven voor de begrafenisplechtigheid, die een week duurde. Cheta was de jongste van drie zonen. Zijn oudere broers hadden beiden een goede baan in Lagos, dus hoefden Cheta en Busonma niets anders te doen dan komen opdagen. Busonma, die Cheta’s vader altijd wat intimiderend en afstandelijk had gevonden, was niet echt kapot van zijn dood en was van plan geweest de reis te zien als een vakantie. Het werd een ramp. Ze hadden één nacht in Lagos doorgebracht, met een jetlag, en hadden geen oog dichtgedaan omdat de stroom was uitgevallen en de generator die Cheta’s broer had aangezet om de airco in het huis van stroom te voorzien de hele nacht stond te ronken. De volgende ochtend waren ze naar Enugu gevlogen, hadden ze een vroege lunch gebruikt met Busonma’s ouders en waren ze naar Cheta’s dorp gereden, waar ze een week lang rouwgasten hadden verwelkomd. Hoewel er cateraars waren ingehuurd om te koken voor de gasten die binnenzwermden als tseetseevliegen en overal waar je keek rondzoemden, had Busonma’s schoonmoeder stug volgehouden dat het eten van haar en haar familie niet klaargemaakt mocht zijn door vreemden. ‘Tufia! Jullie jonge vrouwen weten ook niets,’ verklaarde ze toen Busonma vroeg waarom niet. Later vertelde ze Busonma hoe haar eigen moeder vergiftigd was op de begrafenis van haar oom, door iemand die stiekem een sterk medicijn in haar eten had gestopt. Het ene ogenblik was ze er nog geweest, en het volgende – fiam. Weg. Dood.

Cheta had net nog met haar zitten lachen om het een of andere flauwekulprogramma op de tv, haar hoofd lag onder zijn arm en zijn hand op haar onderrug; zo zaten ze vaak. Toen hoestte hij, één keer, hij had er nog een grapje over gemaakt: ‘Corona.’ Hij hoestte verder niet, maar de dag erop, een dinsdag, had hij lichte koorts en klaagde hij over een hardnekkige hoofdpijn. Hij nam een ibuprofen en bleef in bed tot hij zich beter voelde. Daarna gingen hij en Busonma een wandelingetje maken door hun tamelijk dure buurt, waar alle huizen een veranda en een flinke oprijlaan hadden. Cheta en Busonma waren er de enige zwarte mensen. Ze waren nooit bij iemand thuis uitgenodigd, hoewel de buren groetend hun hand opstaken wanneer ze elkaar ’s avonds bij een blokje om tegenkwamen; één keer had een echtpaar hen staande gehouden om hun te vertellen dat hun kleinzoon, die op de middelbare zat, verkering had met een schat van een Afro-Amerikaans meisje. Hartstikke leuke meid. En een pláátje. En wat hadden ze precies voor accent? Nigeriaans? Oh! Awesome! De zoon van een vriend van de familie had een hele tijd voor de VN in Somalië gewerkt. ‘Daag, fijne dag verder.’ Ze betwijfelde of een van de buren gemerkt had dat Cheta dood was.

Cheta’s koorts kwam donderdag terug, en toen die vrijdag zijn COVID-test geen duidelijke uitslag opleverde, was Busonma niet in paniek geraakt.

Als hij COVID had zou zij het ook moeten hebben, en ze voelde zich kiplekker. Toen Cheta haar zondagochtend vroeg wakker maakte en hijgend uitbracht dat hij geen adem kreeg, had ze hem naar het ziekenhuis gereden. Het was net of ze zich onder water bevond toen ze de dokter hoorde zeggen dat hij orgaanfalen had. Hij zei iets over sepsis. Hij zei iets over geïnfecteerde longen. Hij zei iets over ARDS, Acute respiratory distress syndrome. Hij zei nog iets wat ze niet begreep. En nog iets. En nog iets. De stem van de dokter klonk vervormd, een woesj-woesj-woesj dat haar in het gezicht sloeg. Die zondagavond was Busonma weduwe, op haar hoofd geraakt door een van grote hoogte gegooide kerstbal. Ontredderd. Te verdoofd, te verbijsterd om te huilen. Te verteerd door schuldgevoel. Cheta’s dood sloeg haar totaal uit het lood. Ze wist niet hoe ze thuis was gekomen. Of hoe ze de daaropvolgende dagen sliep of wakker werd of de telefoongesprekken voerde die gevoerd moesten worden.

Cheta’s moeder had van Busonma verwacht dat ze zijn lichaam mee zou nemen om te worden begraven naast zijn vader, in het familiegraf. Zoals dat hoorde. Dat kreeg Busonma te horen van Cheta’s oudste broer, Broda Azi, hij was de oudste en de enige die sterk genoeg was om te praten zonder in te storten. ‘Dat is de traditie, weet je,’ legde hij uit, alsof Busonma niet net zo goed een Igbo was. Ze kende de traditie. Ze zou zijn lichaam begeleiden, terug naar zijn dorp, haar haren laten afscheren en zes maanden lang alleen zwarte en witte kleren dragen. Ze zou gedwongen zijn een week lang gasten te ontvangen. De meesten van hen zou ze niet eens kennen, ze was al zo lang in het buitenland en iedereen die ze daar gekend had was net als zij geëmigreerd. ‘M’n reet,’ zei ze tegen Broda Azi, die stomverbaasd was omdat ze zo grof in de mond kon zijn. ‘Dus ik moet hem begraven in Nigeria en dan met lege handen hier terugkomen?’ Ze zei er niet bij dat ze hun nog niet onder ogen kon komen, niet met de schuld die als een halo haar hoofd omringde.

‘Ik snap het,’ zei Broda Azi. ‘Doe wat je doen moet, ik praat wel met mama.’ De vriendelijkheid in zijn stem maakte haar aan het huilen, haar gezicht glom van de tranen zoals dat nog niet één keer gebeurd was in de twee dagen sinds Cheta’s overlijden. In het verleden moest de weduwe, wanneer haar man een niet-natuurlijke dood was gestorven, drinken van het water waarmee zijn lijk gewassen was, om te bewijzen dat ze niet de hand had gehad in zijn dood. Aan de dood van haar man, dacht Busonma, was helemaal niets natuurlijks.

De volgende dag reed ze naar het uitvaartcentrum vlak bij de Walmart, waar ze praatte met een zweterige man die haar het ene na het andere formulier liet invullen.

De volgende dag reed ze naar het uitvaartcentrum vlak bij de Walmart, waar ze praatte met een zweterige man die haar het ene na het andere formulier liet invullen. Waar had Cheta gewerkt? De namen van zijn ouders? Hij bood haar een glas water aan. Of liever wat fris? ‘Nee, dank u.’ Wilde ze een enkel of een dubbel graf? Dat laatste was praktischer, dan kon ze na haar eigen overlijden naast hem liggen. Toen ze ‘dubbel’ zei, glimlachte hij alsof ze het enige juiste antwoord had gegeven. ‘Prima, dan is dat alvast geregeld.’ Het liefst was ze opgestaan en weggegaan. Prima? Er was niks ‘prima’ aan om een grafplek te kopen naast de man met wie je gedacht had oud te zullen worden. Er was niks ‘prima’ aan dat zij zijn dood veroorzaakt had. Later, toen het aantal slachtoffers steeg en ze foto’s zag van massagraven in New York, bedacht ze dat het maar goed was dat ze niet in New York waren beland. Misschien zei men daarom dat ‘achter de wolken toch de zon schijnt’.

Busonma en Cheta hadden zich in het jaar dat ze trouwden opnieuw in de Verenigde Staten gevestigd. Ze hadden Atlanta boven New York verkozen vanwege het weer en omdat het er relatief goedkoop was. Voor een klein appartement in New York betaalde je net zoveel als voor een vrijstaand huis in Atlanta. En in Atlanta had je net zo goed Afrikaanse winkels en restaurants, en er woonden zoveel Nigerianen dat je je bijna in eigen land waande. ‘Daarom ben ik van Boston hiernaartoe verhuisd.’ ‘Als je zo graag in Nigeria wil zijn, waarom ga je dan niet terug?’ had Busonma gevraagd aan de neef van haar man, die al sinds eind jaren tachtig in de VS woonde, toen Cheta nog een kind was. Hij had genoeg geld verdiend om terug te gaan naar Nigeria en daar in luxe te leven. De man had gelachen, vermanend zijn vinger opgestoken en ‘foei’ gezegd, alsof Busonma een kind was dat bijdehand wilde doen. Maar ze was werkelijk nieuwsgierig. Ze snapte het echt niet. Nigerianen die emigreerden, alleen maar om een bleke imitatie te zoeken van hun land van herkomst, en dan niet teruggingen als ze de kans hadden. Toen zij en Cheta zich hier vestigden, wisten ze dat dit hun thuis zou worden. Er waren de afgelopen vier jaar momenten geweest, vooral na de verkiezingen van 2016, dat ze twijfels voelden opkomen. Lichte twijfels, niet meer dan dat. Busonma werkte als controller voor een ngo, Cheta was risicoanalist bij een grote bank. Met hun gezamenlijke inkomen kregen ze een stevige voet tussen de deur van de Amerikaanse middenklasse. Wij hoeven nergens naar terug, zei Busonma tegen Cheta toen zijn neef weer was vertrokken.'

‘En als wij kinderen krijgen zal ik ze echt niet dwingen om zichzelf “Nigeriaan” te noemen.

Ze waren van plan geweest om minstens één kind te krijgen. In het eerste jaar van hun huwelijk stond Cheta’s babymand in een hoek van de slaapkamer klaar om hun kind te verwelkomen. Ze waren het al eens over de naam: Kaito, een neutrale naam die je zowel aan een jongen als aan een meisje kon geven. Cheta was over adoptie begonnen toen ze, inmiddels drie jaar getrouwd, actief een kind probeerden te krijgen en te horen kregen dat de natuur hun een streek leverde waardoor Busonma geen kinderen kon baren. Uiteindelijk waren ze het erover eens geworden dat ze elkaar hadden – waarom dan nog een baby? Toen ze twee jaar geleden in hun nieuwe huis trokken, hadden ze de mand niet uitgepakt. Die stond nu in de garage, in een verhuisdoos, met piepschuim eromheen tegen het beschadigen.

Busonma’s adem stokte even toen ze een stel achter een kinderwagen voorbij zag lopen. De kap van de wagen leek een exacte kopie van Cheta’s babymand. Busonma geloofde niet in tekens of in dingen die ze niet kon verklaren, maar op dat moment wist ze het zeker: dit was een teken. Ze gooide het portier open en strompelde verdwaasd de novemberkou van Atlanta in. Eén moment raakte ze in paniek bij de gedachte dat ze niet meer precies wist in welk gedeelte van de begraafplaats Cheta’s graf was. Ze sloot haar ogen en liet zich leiden door haar voeten. Op de dag van de begrafenis had de Igbo-organisatie waar zij en Cheta lid van waren, Nwannedinamba, een afvaardiging gestuurd, hoewel zij had gezegd dat ze niet hoefden te komen. Vijftien mannen en vrouwen in identieke kleding die haar ‘sister’ noemden. Ze liepen achter haar toen ze de lijkwagen volgde waarin Cheta’s kist naar het open graf werd gereden. Eerst had het haar geïrriteerd. Niemand van deze mensen kende ze echt goed. Zelfs het echtpaar niet dat Busonma en Cheta na iedere bijeenkomst had uitgenodigd om een keertje bij hen thuis op visite te komen, een uitnodiging waar ze nooit gevolg aan hadden gegeven. Vóór de pandemie was de groep elke maand samengekomen in het een of andere gebouw in Mableton. Het was Cheta’s idee geweest om lid te worden van Nwannedinamba. Cheta, altijd de sentimenteelste van hen beiden, zei dat hij, omdat hij zo ver van Nigeria woonde en op zijn werk en in de buurt uitsluitend omringd werden door witte mensen, behoefte had aan mensen van thuis die hij op regelmatige basis kon ontmoeten.

‘Mensen zoals wij.

Busonma had het niet zo op groepen en was alleen maar om haar man een plezier te doen meegegaan naar de bijeenkomsten, waar ze zich zat te vervelen tijdens het gepalaver over beurzen voor verdienstelijke maar berooide jonge Igbo’s in Atlanta en met een half oor luisterde naar verhitte debatten over de politiek in Nigeria. Toen ze de voorzitter van Nwannedinamba belde om te vertellen dat Cheta dood was, liet ze nadrukkelijk weten dat ze een begrafenis in kleine kring wilde, met alleen de familie, waarmee ze bedoelde: zijzelf en Cheta’s neef. ‘Heel goed, alleen met de familie,’ zei de voorzitter. Maar nu ze hen zag, was het alsof ze te eten kreeg. Het was alsof ze niet had beseft dat ze honger had totdat er een bord voor haar werd neergezet. Ze waren amper een jaar lid geweest, maar de voorzitter had haar een envelop in de hand gedrukt. ‘Een kleinigheid. Dit doen we altijd wanneer een van ons een naast familielid verliest. Goddank gebeurt dat niet vaak.’ Het had Busonma ontroerd: ze was ‘een van ons’, en dat terwijl ze helemaal geen zin had gehad om lid te worden. Ze begreep ineens dat hij, toen ze ‘alleen met de familie’ zei, Nwannedinamba tot die familie had gerekend.

Busonma had de vijfhonderd dollar besteed aan ontsmettende handgel en wc-papier, die ze opstapelde in haar garage. Die zag er nu uit alsof ze een deelnemer was aan Extreme Couponing. Als Cheta haar aankopen had gezien, zou hij erom hebben gelachen; maar de aanblik van al die aankopen – de rollen wc-papier, de honderden flacons handgel en handschoenen, de op elkaar gestapelde dozen met antibacteriële spray – die aanblik was de ballast die Busonma op de grond hield. Haar koopwoede was ongeveer een week na Cheta’s overlijden begonnen. Ze moest het huis uit, ergens houvast aan zoeken. Ze reed van winkel naar winkel, kocht zoveel producten als ze kon, de solide aanwezigheid ervan in haar winkelwagen zorgde dat ze het gevoel kwijtraakte dat ze zweefde.

Toen ze voor Cheta’s graf bleef staan, voelde Busonma iets binnen in zich verschuiven, alsof haar organen zich herschikten. Op de voorkant van de steen zat een vlek. Ze haalde een schoonmaakdoekje uit haar handtas en begon hem weg te vegen, waarbij ze met één vinger de in de steen gegraveerde woorden volgde.

Cheta Michael Obi. 1971 – 2020. Waar jij bent, ben ik thuis.

‘Het spijt me,’ zei ze terwijl ze doorging met vegen. ‘Het spijt me zo verschrikkelijk.’ Toen de winkels leeg raakten, in die derde week van de pandemie, had Busonma tegen Cheta gezegd dat ze het niet meer trok om naar de winkels te gaan. Het maakte haar zenuwachtig en verdrietig, die lege schappen. Dus had Cheta dat corvee van haar overgenomen. Had hij dat niet gedaan, dan had hij nog geleefd, want waar anders kon hij het virus hebben opgelopen? Er liep snot uit haar neus en in haar mond, maar ze veegde het niet weg. ‘Het spijt me zo,’ huilde ze. Busonma geloofde niet in geesten, maar later vertelde ze dat ze toen ze daar huilde, geknield voor het graf van haar man, een aanwezigheid had gevoeld, een tedere warmte op haar schouder. Een arm om haar heen. Ze was nog niet bij haar auto of ze belde al het echtpaar van Nwannedinamba. Mocht ze dit weekend bij ze op bezoek komen? Thuisgekomen ging ze naar de slaapkamer en haalde ze alle kleren van Cheta tevoorschijn. Ze maakte er een berg van op het bed en liet zich erin wegzakken; Cheta’s geur drong haar oren, neus, ogen, elke opening binnen, vulde alles wat hol in haar was. En ze voelde het: de halo om haar hoofd maakte zich los, kringelde omhoog als een wit rookwolkje.


Chika Unigwe, 2021

Vertaald uit het Engels door Theo Veenhof

Chika Unigwe (1974) is een Engelstalige Igbo schrijfster van Nigeriaanse afkomst die lang in België heeft gewoond. Ze promoveerde aan de Universiteit van Leiden en debuteerde in 2005 met de roman De feniks. Ze kreeg meerdere literaire prijzen, waaronder de NLNG Prize for Literature voor Fata Morgana. Sinds 2013 woont Chika Unigwe in de Verenigde Staten. Vorig jaar verscheen van haar bij Polis de aangrijpende verhalenbundel Beter nooit dan laat. Daarin beschrijft ze de ongewone levens en relaties van een groep Nigeriaanse immigranten die hun weg zoeken in België.

Chika Unigwe op het Passa Porta Festival 2021

Chika Unigwe
26.03.2021