Bewaarzucht. Over ‘dead lady’ Fritzi Harmsen van Beek

Lara Taveirne
03.04.2020
Author text
Chuttersnap C Gxdjy P6 Nu Unsplash

In de Dead Ladies Show #2 brengt de Vlaamse schrijfster Lara Taveirne een hommage aan de eigenzinnige Nederlandse dichteres en kunstenares Fritzi Harmsen van Beek (1927-2009). Na de eerste, succesvolle voorstelling van 7 maart in Leuven moeten we helaas wachten tot de Dead Ladies Show zijn reis kan verderzetten. In afwachting herschreef Lara Taveirne haar lezing tot een kort essay.

_

Dertien jaar geleden zat ik tegenover professor Anne-Marie Musschoot. Buiten het universiteitsgebouw wachtte een stralende junidag. Mijn allerlaatste examen. Nog even en mijn leven zou beginnen. De vraag die ik toegeschoven kreeg ging over dichteres Frederike ten Harmsen van der Beek. Het verkeerde kaartje, want ik wist werkelijk niks over haar. De waarheid kwam er strompelend uit. Buiten wachtte nog altijd die junidag en dus voegde ik er haastig een belofte aan toe.

‘Als u me een andere vraag geeft, dan beloof ik om ooit alles van deze dichteres te lezen.’

Ik kreeg een andere vraag. Zodat ik even later weer buiten stond. Op de stoep in de volle zon. Aan het begin van dat veelbesproken leven.

Dertien jaar en toch nooit eens tijd om mijn belofte in te lossen. Tot Gaea Schoeters me voor de Dead Ladies Shows van Passa Porta vroeg om een bijdrage over een vergeten vrouw uit de letteren. Mijn kans om met dertien jaar vertraging alsnog legaal te slagen voor het examen.

Het verzameld werk van Frederike ten Harmsen van der Beek, ik begin er fronsend aan, maar na een paar bladzijden zit ik verliefd te grijnzen. Met een schijnbaar gemak verzint ze woorden. Na afloop zie je de dingen anders, vervormd, nieuw. Voor het slapengaan lees ik de kinderen het gedicht Goede morgen? Hemelse mevrouw Ping voor, een gedicht gericht ‘Aan mijn neerslachtige poes, ter vertroosting bij het overlijden van zijn gebroed’.

De biografie van Maaike Meijer weegt zwaar, een goed teken. En het begint ook goed. Op 28 juni 1927 wordt Frederike geboren, maar ter wereld komen, daar heeft ze geen zin in. Haar moeder perst en puft en kermt, haar jaren twintig kapsel plakt al tegen haar klamme kaken, maar haar nakomelinge blijft koppig zitten waar ze zit. Pas als er een bolbliksem de kraamkamer binnen slaat, vindt Frederike het de moeite om toch eens te kijken waar al die commotie daarbuiten om te doen is.

Een meisje dat geboren wordt met behulp van een bolbliksem verdient een bijzondere naam. Frederike ten Harmsen van der Beek. Een naam met omwegen en bochtjes. Maar de mens is een gehaaste soort, en dus wordt het kind al snel ingekort. Fritzi.

Fritzi heeft een bijzondere verzameling. Ze verzamelt scherven. Telkens als er ten huize Van der Beek een servies aan stukken valt, raapt zij de buit bijeen. Venetiaans glas, Chinees porselein, stukjes aardewerk uit Grenoble. Exclusieve scherven want ze wonen in een grote witte villa, betaald met het geld dat haar ouders als beroemde illustratoren bij elkaar hebben getekend.

Op een dag is het zichzelf die ze bijeenraapt. Ze heeft haar moeder tegen haar vader horen zeggen dat ze haar dochter zo verschrikkelijk lelijk vindt. Later verlooft Frederike zich graag. En ook de scherven die daarbij vallen, bewaart ze. Met een speciale plek voor de asbak die Remco Campert op de dag van hun huwelijk naar haar hoofd gooit. Een leven lang blijft ze haar collectie aanvullen. De brokken die haar zoon Gilles maakt zijn amper bij te houden. Er zijn ook scherven waar ze zich weleens aan snijdt. Zoals de herinnering aan dat ene beeld van haar vader. Met een spade. Achter in de tuin. Bij zijn lievelingsstruik. Waar hij haar ongeboren kind begraaft.

In de winter van 2001 schenkt de 74-jarige Fritzi vier volle kisten aan haar goeie vriend en kunstenaar Frans Pannekoek. Dit zijn de scherven van mijn leven, zegt ze, neem jij ze maar. Hij zet de kisten in de koffer van zijn Citroën DS en rijdt ermee weg.

Frans Pannekoek is een vriend uit haar tijd in Jagtlust, het vervallen landhuis in Blaricum. Ik klap mijn laptop open en laat het gele mannetje van Google Maps neerdalen in de schaduwrijke Eemnesserweg. Zenuwachtig loopt hij heen en weer, maar het landhuis dat hij zoekt, houdt zich schuil achter de knoestige bomen. En misschien maar goed ook, want Villa Jaglust is op haar best als mythe.

In 1954 wordt Frederike verliefd. Coup de foudre. In Villa Jagtlust. Ze is 26 jaar en ze mag zichzelf, tegen de betaling van honderd gulden huur per maand, kasteelvrouw noemen. Alleen, na tien maanden is het geld op. De gemeente Amsterdam koopt het pand, maar Frederike kan er gratis blijven wonen.

In Jagtlust bereidt de avant-garde de jaren zestig voor. De deuren staan altijd open. De plaat is nooit ten einde. En de nachten duren zolang er sterren zijn. Campert, Bernlef, Reve, Ed van der Elsken, ze slapen tussen de katten en de katers. En allemaal worden ze wakker met dorst. Frederike schenkt de glazen goed vol, maar vindt zelf de bodem van haar glas niet altijd meer terug.

Cees Nooteboom schreef erover:

‘Fritzi had planeten om zich heen draaien. In hoeverre dat affaires waren wist je nooit precies.’

Wel heeft hij medelijden met de kleine Gilles, de zoon van Frederike. Als Cees op zondagmorgen laat wakker wordt, hoort hij beneden het radeloze gepiep van de driewieler waarop Gilles rondjes rijdt. ‘Hij was dan al uren op en moest zichzelf alleen vermaken.’ De jongen op zijn driewieler zal een leven lang in rondjes rijden. Het gaat al mis op school wanneer hij op elfjarige leeftijd verkleed in de klas verschijnt in de toneelkleren van Ramses Shaffy. Later loopt hij rondjes in zijn cel. Seropositief. Heroïneverslaafd. Soms komt het weer goed. Al duurt dat meestal maar even.

In 1966 verschijnt Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten, de debuutbundel van Harmsen van der Beek. De recensies juichen. Beste poëzie van na de oorlog. Het zijn serieuze recensies die zich richten op haar werk, maar dat verandert wanneer de Haagse Post een stuk publiceert in blokletters. Niet over haar poëzie. Niet over dichteres Frederike ten Harmsen van der Beek. Wel over Fritzi. Haar koosnaam wordt geconfisqueerd. Haar wilde levensstijl breed uitgesmeerd. Het verloederde landhuis. De lege flessen. De uitgewoonde liefdes.

Een week na het verschijnen van het stuk komt een tv-ploeg naar Jagtlust. Frederike trekt haastig een bontjas aan, gaat boven aan de trap staan en giet een kan water over haar hoofd.

En toch is het niet daar dat het vuur dooft. Er volgen nog veel feesten en in haar hart is altijd plaats over. Zo lyrisch als ze kan beminnen, zo glansrijk kan ze vloeken.

Op weg naar het café maakt ze nog altijd een ommetje langs de vuilnisbelt. Streelt liefkozend het gevonden afval. ‘Wie gooit zoiets nu weg?’ Ze lijdt openlijk aan bewaarzucht.

Het vuur dooft pas in 1970. Met hoog bezoek. Iemand van de gemeente die komt zeggen dat ze het huis uit moet.

Bij dit fragment in de biografie van Maaike Meijer moet ik het boek even sluiten en krijg ik last van alle wondermooie ziektes waar Frederike aan leed. Bewaarzucht. Verlatingsangst. Versmeltingsdrang

Zelf woon ik intussen twaalf jaar gratis. Niet in een villa, maar in een vervallen dijkhuis. De muren staan krom van het vocht en de dakpannen liggen zo scheef dat je op zolder de lucht kan zien. Er is geen aansluiting op het waternet, maar er is wel een appelboomgaard. Er groeien oude rassen met mooie namen, zoals kattenkoppen en goudrenetten. Na een passiemoord stond het huis jaren leeg. Tot ik voorbijfietste en verliefd werd. Coup de foudre. Hier wilde ik aardappels schillen, boeken schrijven, paren en baren. Ik schreef een brief naar de eigenaar en kreeg een brief terug. Er zat een sleutel in, met een kort begeleidend briefje:

‘De sleutel is symbolisch want alle ramen zijn ingeslagen.’

Mijn volwassen leven begon met het bijeenrapen van scherven. Dit gebeurde drie maanden na het examen bij professor Musschoot. Omdat we een huur uitspaarden kon ik schrijver worden. In de zomer groeide ik in de richting van de zon. In de winter had ik het een keer zo koud dat ik de blokkendoos van de kinderen in de kachel stak.

Een half jaar geleden kregen we te horen dat we ons huis uit moeten. Mijn man spreekt sindsdien nog maar met halve woorden. We kochten een rijhuis. Ik stopte met schrijven, zette noodgedwongen toch maar eens dat diploma in.

Het vervolg van Fritzi’s levensverhaal lees ik in dat nieuwe huis. Het gaat nog vele jaren verder, maar nooit meer met de schwung van een walsje door de gangen van Jaglust. Ze had wel betere vrienden dan ik. Ze gaven haar een huis cadeau. Al viel dat een beetje tegen. Frederike werd in een uithoek van het land geparkeerd. In een huis dat haar te krap zat. In een dorp dat er te dicht omheen stond. De eerste week beten haar honden de schapen van de buren dood. Haar springbalsemien zette elk voortuintje in bloei. En werkelijk iedereen keek zo bij haar naar binnen. Ze dronk voortaan haar wijn uit een vaas.

De jaren in Garnwerd lees ik met tegenzin. Op de achtergrond hoor ik de tv van de buurvrouw. Ik zet een koptelefoon op, naai gordijnen en overgordijnen. En al drink ik zelf geen alcohol, ik koop toch maar een grote vaas.

Fritzi zakt ineen. In niets lijkt ze nog op het meisje uit haar kinderjaren. Eenzaam, bits en schuchter glijdt ze weg. En ik geef haar gelijk. Haar as wordt uitgestrooid op volle zee. Voorbij de vuurtoren van Den Helder.

Een waardeloos einde, het hele verhaal valt erbij in duigen. Ik slaap er slecht van, en maar goed ook, want het is midden in de nacht dat ik ineens weet hoe ik dit beter kan laten eindigen. In het donker ga ik aan de keukentafel zitten, sla mijn laptop open en ga op zoek naar meneer Pannekoek. Het geluk staat aan mijn kant: hij leeft nog. Maar hij heeft geen adres. Hij woont ergens op een Spaanse heuvel. Na veel over en weer schrijven vind ik iemand in Parijs die me kan helpen. Ik wil uw brief gerust aan Frans Pannekoek bezorgen.

Altijd zal Frans Pannekoek zich die ene nacht herinneren. Hij en Frederike zijn in Brussel en zij zegt: Parijs is nu zo dichtbij, we kunnen zowel doorrijden. En dat doen ze. Maar in de Franse hoofdstad krijgt ze ineens last van een dwingende behoefte. Ze wil Eric zien, de vader van haar zoon Gilles. Frans en Fritzi gaan naar hem op zoek. Een onmogelijke opdracht, maar dronken van hoogmoed strompelen ze voort. De nacht is al flink opgeschoten als ze Eric ineens zien zitten in het halfduister van een maffiacafé. Dertien jaar lang hebben hij en Fritzi elkaar niet meer gezien. Met z’n drieën drinken ze de nacht door. Ze hijsen snel, maar de verloren jaren halen ze niet in.

Ik gooi mijn nieuwe vaas stuk en begin aan een lange brief. Geachte Meneer Pannekoek. Wat daarna volgt, dat gaat niemand wat aan. Alleen de PS wil ik met jullie delen:

PS: Zou u zo aardig willen zijn om deze scherf voor me te bewaren. Dat mag gerust in een van die kisten, bij de scherven van Frederike ten Harmsen van der Beek.

Lara Taveirne, maart 2020

Lara Taveirne
03.04.2020