In Residence: Open Brief aan A., de zakenman voor wie ik een vis ving

Carmien Michels
17.09.2019
Author text
1 Cm Cesky Krumlov 300 Euro

Carmien Michels (Leuven, 1990) debuteerde in 2013 met de roman We zijn water. Daarna verschenen de roman Vraag het aan de bliksem (2015) en haar poëziedebuut We komen van ver (2017). Op het Passa Porta Festival 2019 presenteerde zij samen met collega-dichter Max Greyson de voorstelling Voyeurs in BXL. In augustus was zij een maand lang writer-in-residence in het Tsjechische Egon Schiele Art Centrum. Onderstaande open brief bezorgde zij bij thuiskomst aan Passa Porta.


Ĉeský Krumlov, zondag 1 september 2019


Beste A.,

Toen ik je voor het eerst zag, dacht ik dat je een brave, gepensioneerde visser was. Dag na dag keek ik geamuseerd toe hoe jij niets ving, terwijl ik op mijn vaste trapje aan de Moldau mijn bord leeg at. De zon kleurde je oudemannenlijf goudbruin. Als het zwemweer was, droeg je alleen een knielange short, badslippers, een bril met zonnefilter en een petje.

Je leek me een charmante, ingetogen man. Ik dacht eerst dat je Tsjechisch sprak, wanneer je me complimenten gaf over mijn maaltijd of uiterlijk. Doordat ik steevast eten in mijn mond had, kon ik goed doen alsof ik je verstond, met een hoofdknikje, een opgestoken hand of duim. Als Tsjechen vanuit hun rubberen bootjes tegen me praatten, terwijl ik aan het zwemmen was en mijn mond nauwelijks boven water hield, paste ik een vergelijkbare truc toe. Zo probeerde ik te infiltreren in dit bergdorpje dat de overvloed aan dagjestoeristen meer dan beu was: door stilzwijgend de non-verbale code van de lokale bevolking te kopiëren tot ik een van hen leek te zijn, en het niet meer uitmaakte welke taal ik sprak.

Augustus kabbelde gemoedelijk voorbij. Toen ik halverwege de maand tijdens een van je langere exposés door de mand viel, bracht dat geen barsten in onze prille band. Ik was al deel geworden van het decor. Een terugkerend grapje bestond erin dat ik gebaarde of je iets gevangen had, waarop jij me de bodem van je groene emmer toonde.

Wanneer dat brave beeld kantelde? Op die dag dat je een grote vis ving. Ik had een stevige wandeltocht achter de rug – de berg op, het bos in, het veld met de hooibalen over en via het kasteel weer naar beneden – toen ik zag dat je gezelschap had. Ik kon er niet de vinger op leggen welke machtsverhouding precies tussen jou en de jonge spierbundel in je buurt speelde, maar hij was duidelijk niet je zoon.

‘Dobrý den,’ zei ik zoals steeds.

‘Dobrý den,’ zei je en al pratend wees je naar de emmer die tegen de met graffiti bekladde muur van het Egon Schiele Art Centrum stond. In de emmer lag een doodbloedende vis in een donkere plas. Anders dan vroeger, toen ik bang was van bloed en zo veel meer, keek ik nu geïntrigeerd naar het schokken van de middeljonge karper. Je gezicht was een en al glimlach en trots. Mijn hand ging de lucht in, vinger tegen mijn duim. Pico bello.

‘He wants to know what you do for job,’ zei de jongeman een poos later, toen ik terugkwam met een bord fruitsla.

Mijn antwoord leek niet bepaald tot je interesses te behoren, want je wandelde meteen weg om verderop je nette pak aan te trekken. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om te vragen wat jij deed, aangezien jij enkel Russisch en Azerbeidzjaans sprak.

‘He is a recruiter,’ zei de jongeman.

‘A recruiter?’

‘He owns bars, restaurants, hotels all over the place… You know, he recruits people.’

Vervolgens knapte hij alle vuile taakjes op: hij verpakte de vis, spoelde de emmer uit in de Moldau en droeg jouw gerief, terwijl jij in gesprek was met twee mannen die naar me keken alsof ik in een glazen straatje op ze wachtte.

Toen ik dat weekend naar je polste bij de Russische galerijhoudster met wie ik af en toe keuvelde in een Duits dat niet per se Duits leek, ontweek ze zorgvuldig mijn vragen. Van jongeren in het park hoorde ik dat je erg rijk en machtig moest zijn, omdat een van je hotels een historisch pand was dat je zomaar had omgebouwd zonder dat de overheid je op de vingers had getikt.

Op maandag 19 augustus riep je me bij me terwijl ik in de zon een bord ontbijtgranen naar binnen werkte. Je stem klonk anders. Er hing een dominantie boven die me niet beviel. Was dat omdat je opnieuw beet had? Ik maakte rustig mijn bord leeg voor ik je vangst ging bekijken.

Het vervolg ken je: tot mijn grootste verbazing stak jij een bundeltje geld in de broekzak van mijn shortje. Drie groene briefjes van honderd euro.

Ik zei verschrikt: ‘Nee, nu, no, ne.’

Ik moest dat geld niet. Jij wilde het niet terug hebben. Aldus stonden we te discussiëren zonder elkaar te begrijpen. Jij gebaarde dat het geld je niets uitmaakte, dat je het even goed in de Moldau kon gooien. Je noemde me ‘kameraad’.

‘Ben ik je kameraad?’ zei ik.

Je glimlachte breed omdat ik eindelijk iets verstond. Je gouden tand schitterde in de zon.

‘Oké, kameraad,’ zei ik en ik gaf je een hand, waarbij ik gewiekst de 300 euro van mijn hand naar jouw hand overbracht. Dat had je niet verwacht. Je propte het geld opnieuw onbeschaamd in mijn broekzakje, terwijl je me sussend toesprak. Ik liep boos weg, met de naar muskus geurende biljetten die ik niet hoefde in mijn zak.

Waarom geeft een oude man geld aan een jonge vrouw? Terwijl ik door de binnenstad wandelde, vroeg ik me af welke etablissementen en welke mensen van jou waren. Mijn ogen schoten wild in het rond. Hoe meer ik over de situatie nadacht, hoe geïrriteerder ik raakte. Als tegengif ging ik joggen, zwemmen, mediteren en trok ik me op aan de rekstokken in het park, maar de lucht die in de vallei hing drukte op me, waardoor het me veel moeite kostte ruimte in te nemen en vrij te ademen. ’s Nachts brak het onweer los. Ik droomde dat je als een slang in mijn hoofd kroop, eentje waarvan ik niet wist of ze gif spoot, wurgde, drugspakketjes en paardenkoppen bezorgde, of gewoon onschuldig was.

De volgende dag liep ik langs het huis aan de overkant, met de voortuin vol rozenstruiken. Met mijn neus in een roos bedacht ik hoe grappig het zou zijn als ik jou een boeket rozen zou geven, waarbij ik als enige verklaring zou zeggen: ‘Kameraad!’

De gedachte aan een raadselachtig geschenk dat je niet kon weigeren maakte me zo vrolijk en vredig dat ik terstond een bloemenwinkel opzocht en een boeketje roze rozen kocht – de rode waren uitverkocht. Waarom geeft een jonge vrouw bloemen aan een oude man? Om die vraag moest ik telkens opnieuw lachen.

Na je donatie zag ik je enkele dagen niet. Had ik je verjaagd? De bloemen bleven in een maatbeker op mijn vensterbank staan, maar dat maakte niet uit. Ik was bevrijd. Ik had de slang niet hoeven aan te raken om haar uit mijn hoofd te krijgen. Het zoete en zachte aroma van de rozen was krachtiger dan eender welk mes.

Toen ik fluitend een avondwandeling maakte, kruisten onze blikken. Je nodigde me uit aan je tafel. De vis op je bord had je die dag zelf gevangen, zo liet je trots zien op je gsm. De ober die je erbij riep, moest zijn bestelapparaat aan een collega geven. Vanaf dan was hij onze tolk, ook al was zijn Engels allesbehalve schitterend. Nadat je je mond had afgeveegd met een servet, gebood je me wijn en desserten te bestellen. Je keek me peilend aan toen ik het bij een glas water hield.

‘Is he the owner of this place?’ vroeg ik aan de ober-tolk, toen jij binnen je handen ging wassen.

‘Why do you ask?’ vroeg de jongeman scherp.

Ik zei dat je me had uitgenodigd in een van je restaurants. Dat leek me toch iets wat je had kunnen zeggen tijdens een van onze vele verloren gesprekken van de voorbije weken. De ober knikte en zei summier dat je zaken over de hele wereld bezat. Vervolgens bracht hij hondstrouw elke letter die ik had gerept aan je over. Je ging zitten en knikte. Back to business.

Uit ons brokkige drietandsgesprek begreep ik dat je arm was geboren, als oudste van een gezin van dertien kinderen, en succesvol was geworden in de Russische federatie, dat je real estate over de hele wereld bezat, dat je me wilde meenemen op zakentrips, bijvoorbeeld naar Dubai, waar je nota bene een bank bezat, met vertalers aan onze zijde, en dat ik de contacten zou doen in het Frans, Engels en Duits, want Dutch was voor jou hetzelfde als Deutsch. Ik vroeg welk werk je precies voor me in gedachten had. Je zei dat je me veel werk kon geven, wat ik maar wilde. Ik zei dat ik geen werk hoefde, dat ik genoeg opdrachten had. Je vertelde onverstoord dat je me de volgende dag zou meenemen naar Praag, maar dat het moeilijk uitkwam omdat ik geen Russisch sprak. Terwijl je een sigaret opstak, zei de ober dat je op je reizen altijd werd vergezeld door vrouwelijke tolken. Je bood me aan de komende weken gratis te eten in je restaurants, want je ondersteunde graag jonge mensen en bewonderde artiesten zoals ik. Op elk aanbod dat ik afsloeg, volgde een grootser aanbod. Tot slot gebood je me op de laatste zaterdag van augustus in je hotel een afscheidsfeest te geven voor al mijn vrienden, op jouw kosten.

Ik geloof dat mijn wenkbrauwen steeds hoger kwamen te staan. Je liet me foto’s zien van je dochters en je echtgenote, die niet zo veel ouder leek te zijn dan ik, alle drie rijkelijk opgekleed en getooid met diamanten. Je vertelde dat je opleidingen van jonge zakenlui over verschillende continenten bekostigde, zonder dat ze jou persoonlijk kenden: je wenste anoniem te blijven, het ging je louter om het gevoel van trots wanneer zij doorbraken in de zakenwereld.

Omdat de tolk me steeds selectiever leek te vertalen, vroeg ik hem om mijn vraag aan jou letterlijk, nagenoeg woord voor woord, te vertalen.

‘Twee dagen geleden – schudden wij elkaars handen – noemde jij me kameraad – waarom? – Je was genereus – waarom? – In mijn land – is het niet normaal – dat een oudere man – een jongere vrouw – een gift geeft – zomaar.’

Je zei lachend dat ik het je duidelijk had gemaakt dat ik het geld niet wilde hebben, maar dat het voor jou niets betekende. De ober-tolk vulde aan dat het voor een rijk man als jij kleingeld was. Je had me andere cadeaus willen geven, maar telkens als je me bij mijn trapje aan de Moldau vroeg naar mijn parfum of favoriete bloemen, of uitnodigde voor een diner, had ik je niet verstaan. Daarom had je me driehonderd euro gegeven: als startgeld, omdat ik hier alleen was en net als jij een vreemdeling was, zodat ik mezelf kon verwennen met cadeautjes en bloemen.

Ik lachte hard en zei dat ik nog een boeket rozen voor je klaar had staan.

‘Why?’ vroeg de ober, zonder het te vertalen.

‘A gift,’ zei ik.

De ober weigerde het over te brengen. In plaats daarvan vertelde hij dat hij vroeger niets had of kon, maar sinds hij onder jouw vleugels zat zich nergens zorgen over hoefde te maken. Terwijl ik mijn glas leeg dronk, kwam je overeind, je al excuserend dat je zo weinig tijd voor me had.

‘Overleg met mijn chef-kok drie dagen op voorhand wat je op het menu wil hebben staan op je afscheidsfeest,’ zei je nog en schudde me de hand.

Vanaf dan was dat ons handelswaar: elkaar de hand te schudden, als we elkaar tegenkwamen in de binnenstad of aan de Moldau. Altijd kameraadschappelijk, immer respectvol. Sinds onze onderhandelingen, die aan jouw zijde uit aanbieding en aan mijn zijde uit afwijzing bestonden, lag er in je ogen een blik die me naar waarde schatte. Soms klopte ik op je schouders of op je blote flank, stevig, waardoor je entrecote meeschudde, zoals echte kameraden doen.

Zoals je weet, heb ik geen gebruik gemaakt van je vele voorstellen. Ik heb geen enkele dag gratis gegeten in een van je restaurants. Ik heb geen royaal afscheidsfeest gegeven op mijn laatste avond in de stad, geheel op jouw kosten. Ik heb je ook geen bloemen gegeven.

Wel heb ik iets voor je gevangen. Op de laatste zaterdag van augustus zwom ik in de Moldau en kwam ik in de problemen op een plek waar het water laag stond, maar de stroming ontzettend sterk was. Ik moest me stevig verankeren om mijn benen niet nog meer te blutsen aan de keien op de bodem. Dat lukte aardig, want, zoals je misschien al zag, heb ik stevige beenspieren van al de yogastrijdersposes die ik de afgelopen maand oefende. Terwijl ik me vasthield aan een rots die boven water uitstak, probeerde ik een plan te bedenken om weer bij de oever te komen. Toen gebeurde het: een grote, dikke vis zwom tussen mijn benen. Zonder erbij na te denken zette ik hem klem. Eerst met mijn benen, vervolgens kwamen mijn handen erbij. Beet. Met die enorme, spartelende vis in mijn armen geklemd wandelde ik traag en beheerst het water uit. Ik voelde me heroïscher dan ooit. Ik moest denken aan alle mythische personages die uit het water kwamen, maar kwam niet verder dan die mop over Eva, die beschaamd over haar naaktheid de oceaan in rende, waarop God zei: ‘Lap, nu krijg ik nooit meer die geur uit de zee!’

Terwijl de Moldau van me afdroop, dromden de Chinese toeristen op de Lazebnickýbrug boven me samen om me te fotograferen en te filmen. Wie Chinees kent, kan mij vinden op de websites van menig reisbureau. Naar verluidt bouwen ze momenteel een replica van Ĉeský Krumlov in Dongguan: wie weet zetten ze ons daar zelfs neer als standbeeld of hologram.

In de bocht in de verte lag je hotel-restaurant, waar ik je de vis cadeau wilde doen. Als je afwezig was, zou ik de ober vragen de vis te laten leven tot je terugkwam. Dat was tenminste mijn plan tot het moment dat ik de blik van de vis opving: een blik van complete overgave. Het dier gaf zich aan me over zonder bindingsangst, zonder verlatingsangst, zonder eis, kortom, zonder iets van me terug te verlangen. Ik keek nogmaals naar het terras van je hotel in de verte, wandelde terug naar de plek waar ik de vis had gevangen en liet hem weer te water.

Dat is de reden waarom ik naar vis rook toen ik later die dag naar je vroeg. Met lege handen als handelswaar. Je zat in een businessmeeting, die je stillegde toen ik gebaarde dat ik naar huis vertrok. Onze tolk kwam meteen aangesneld.

‘Wanneer je ooit terugkomt,’ zei je, ‘ben je hier altijd welkom. Altijd.’

Choukran, dank,’ zei ik. ‘Ik zal over je schrijven.’

We gaven elkaar een hand en schudden die stevig.

‘Kameraad,’ zei ik.

‘Kameraad,’ zei je.

Ik legde mijn hand op mijn hart.

‘Zeg hem dat hij in mijn hart is,’ zei ik tegen de tolk.

Je beantwoordde mijn woorden met een hand op je hart. Ik knikte naar de zakenlui, die me aankeken alsof ik een hele glazen buurt bezát, bedankte de tolk en verdween weer de Moldau in, waar de vis die jij die avond niet op je bord had, met me meezwom tot in België.

Toegenegen groet,

Carmien


Zie ook Carmien Michels' auteurswebsite.

Foto’s: Carmien Michels, 2019
De residentie van Carmien Michels kwam tot stand dankzij een ondersteuning van het Tsjechisch Centrum (België).
Carmien Michels
17.09.2019