Na het laatste avondmaal / Depois da Última Ceia. Een kort verhaal uit Portugal

José Gardeazabal
14.08.2019
Author text
Matthew Ansley Ihl2 Q5 F Vya Unsplash

Dit korte verhaal van de Portugese schrijver José Gardeazabal is een reflectie op het leven door een terdoodveroordeelde die de laatste minuten van zijn leven aan zich voorbij ziet gaan. Anne Lopes Michielsen vertaalde het verhaal in het kader van CELA (Connecting Emerging Literary Artists), een Europees talentontwikkelingstraject voor jonge schrijvers en vertalers.

Samen met vele andere auteurs en vertalers presenteerden José Gardeazabal en Anne Lopes Michielsen hun werk op het Passa Porta Festival in maart 2019.

Depois da Última Ceia

Têm sido dias fantásticos. Morrer é assim, lembro-me de cada minuto. É como se estivesse deitado sobre o mapa do agora, em alto relevo. Estou de costas, para sentir cada pico de montanha, cada vale, todas as planícies. A vida não corre para a frente nem para trás, é só agora, agora, agora. Ao fim de algum tempo sinto uma dor extremamente localizada, tal qual um punhal, e fico extraordinariamente acordado, como no instante em que o juiz me condenou à morte. Morrer é assim, acontece várias vezes, mas uma delas é a definitiva. A sensação de fim pode durar muito tempo, comigo dura desde o anúncio do juiz, no tribunal.

— Eu? Eu ?

Diz-se que a vida passada nos passa toda pela cabeça, que pensamos nos pais, mas eu pensei em eu, intensamente. Agora já não faço perguntas, não me repito. Estou perfeitamente resignado ao eu e ao agora. Não há mais nada. Recordo aquela interrogação dupla como algo que anuncia como é patética a vida e como é patética a morte. Se pudesse voltar atrás, mudava pelo menos isso: não perguntava «eu? eu?» e deixava as palavras do juiz ecoarem sozinhas pela sala, como o aviso de um pai bom. Poupar-me-ia aos olhares disfarçados dos presentes, as suas faces fechadas a responder-me «sim, tu» em pensamento. Era natural que estivessem zangados. Uma pessoa tinha sido assassinada e tudo me apontava como o assassino. Tu, um assassino?, perguntam vocês. Não me façam perguntas difíceis. Cada um sabe de si.

Foi uma surpresa deixarem-me cozinhar, assim, como último desejo. Sinto muito prazer a cozinhar. Se tivesse ganho um concurso de culinária quando era novo, teria passado o resto da vida a cozinhar e a comer em vez de matar pessoas. Quero deixar claro que não matei ninguém. Foi o tempo passado na cela que colocou dentro da minha cabeça prisioneira a ideia de que passei estes anos todos a matar gente. É de filme fumar, telefonar à família ou à família da vítima, para pedir perdão, pedir para nos trazerem o prato preferido, como era feito pela nossa mãe, tudo últimos desejos legítimos para um condenado à morte. A autorização para preparar uma última ceia foi uma terrível surpresa, boa. Ter a cozinha e o todo tempo para mim, a proximidade dos utensílios cortantes, o fogo, o sal e a cebola. Preparar uma refeição imita muitos dos gestos de matar, mais lentos, e por vezes não estamos acompanhados por razões de segurança.

Vou morrer. Estou surpreendido porque me vão matar genericamente. Não tenho uma doença, nenhuma ameaça, não tenho medo, sou um daqueles vivos que imaginava viver para sempre. Há-os, vivos assim.

— Faz o que quiseres. Nós estamos a ver-te do lado de fora. Cozinha à vontade, não faças asneiras —, disseram.

— A tua vida acabou. A tua morte começou —, disseram.

Passei algum tempo a procurar as receitas mais lentas do mundo, ou as mais complicadas, mas o computador respondia sempre com as dez receitas mais fáceis, as mais simples, as mais saborosas refeições preparadas em menos de cinco minutos. A cozinha reforça essa ideia enganadora do tempo: princípio, meio e fim; refeição, alimentação, e recomeço. A enormidade dos processos químicos, do calor, as formas de transformar os alimentos macaqueiam a morte e a ressurreição, várias vezes. Por mim, sempre soube usar estas facas exageradas, de filme japonês. É com uma dessas que corto o cebolinho e os pimentos. Cada movimento do punho é uma fala fina, em que me disfarço e pareço não dizer nada. Não peço perdão, não de barriga vazia. A carne está debaixo do sal, acocorada para ganhar o sabor da pimenta e do cravo da índia. As ideias de morte e tempero misturam-se, tomam formas opostas ao mesmo tempo. Há água a ferver. Há sempre, é um episódio habitual nas transformações humanas, desde o cerco aos antigos castelos. Óleo a ferver também, a cor do óleo mais inocente que a sua textura, a sua gordura invencível a escorrer das muralhas. A carne muda de cor e exibe o castanho duro das coisas definitivas e eu pergunto-me: fui eu que fiz isto? Estou a meio do exercício e já há memórias que me assaltam, interrompem-me os gestos com gritos. Cada ingrediente, cada corte, cada transfiguração definitiva na cozinha recorda-nos do que somos capazes, lembra-nos o pior e o melhor, várias vezes. Todos os movimentos da maldade foram inventados para alimentar as famílias, para nos inspirar. A carne frita, sob uma tampa transparente, e os vegetais fervem dentro de água, ao seu lado, dois alimentos a mudar em direcções absolutas, diferentes, e compatíveis.

Na het laatste avondmaal

Het zijn geweldige dagen geweest. Zo gaat dat, sterven, ik herinner me elke minuut. Alsof je op een reliëfkaart van het nu ligt. Ik lig op mijn rug zodat ik elke bergtop, elke vallei, alle vlakten kan voelen. Het leven gaat niet voorwaarts of achteruit, er is alleen nu, nu, nu. Na een tijdje doet het pijn op een heel specifieke plek, als een dolksteek, en ik schrik op net als toen de rechter me ter dood veroordeelde. Zo gaat dat, het gebeurt verschillende keren, maar een ervan is definitief. Voor je gevoel kan het einde lang duren, voor mij is het al gaande sinds het vonnis van de rechter op het gerechtshof.

‘Ik? Ik?’

Ze zeggen dat je je leven aan je voorbij ziet flitsen, dat je aan je ouders denkt, maar ik dacht alleen heel krampachtig aan mezelf. Nu stel ik geen vragen meer, ik herhaal mezelf niet. Ik heb me volledig overgegeven aan mezelf en aan het nu. Er is niks anders. Ik herinner me die dubbele vraag als iets waaruit blijkt hoe pathetisch het leven is en hoe pathetisch de dood. Als ik terug in de tijd kon, dan veranderde ik dat in elk geval: ik zou niet vragen ‘Ik? Ik?’ maar ik zou de woorden van rechter door de zaal laten echoën, als het advies van een goede vader. Ik zou mezelf de heimelijke blikken van de aanwezigen besparen, hun gesloten gezichten die in gedachten antwoordden: ‘Ja, jij’. Natuurlijk waren ze boos. Iemand was vermoord en alles wees erop dat ik de dader was. Jij, een moordenaar?, vragen jullie. Stel me geen moeilijke vragen. Ieder het zijne.

Het was een verrassing dat ze me lieten koken, bij wijze van laatste wens. Ik kook ontzettend graag. Als ik toen ik jong was een kookcursus zou hebben gewonnen, dan zou ik de rest van mijn leven hebben gekookt en gegeten in plaats van mensen te vermoorden. Laat ik even duidelijk maken dat ik niemand heb vermoord. Dat ik het idee in mijn gevangenenhoofd heb gezet dat ik gedurende al die jaren mensen heb vermoord, komt door al die tijd in de cel. Net als in de film: het opsteken van een sigaret, familie of de familie van het slachtoffer bellen, om hen om vergiffenis te vragen, vragen of ze je lievelingseten willen brengen, zoals je moeder het maakte, allemaal legitieme laatste wensen voor een terdoodveroordeelde. Dat ik zelf mijn laatste maal mocht bereiden was een verschrikkelijke verrassing, een goede. De keuken en alle tijd voor mezelf te hebben, de nabijheid van snijgerei, vuur, zout en ui. Het bereiden van een maaltijd lijkt erg op moorden, langzamer, en soms worden we uit veiligheidsoverwegingen niet begeleid.

Ik ga dood. Het verbaast me dat ze me gewoonweg zullen doden. Ik ben niet ziek, vorm geen dreiging, ben niet bang, ik ben zo’n levend wezen dat denkt het eeuwige leven te hebben. Die zijn er, zulke wezens.

‘Doe wat je wilt. We houden je in de gaten van buiten de keuken. Kook op je gemak, haal geen streken uit,’ zeiden ze.

‘Je leven is afgelopen. Je dood is begonnen,’ zeiden ze.

Ik zocht een tijdlang naar de langzaamste recepten ter wereld, of de moeilijkste, maar de computer antwoordde steeds met de tien makkelijkste recepten, de simpelste, de lekkerste maaltijden die je in minder dan vijf minuten op tafel zet. Het koken versterkt dat misleidende idee van tijd: begin, midden en eind; bereiden, eten en opnieuw beginnen. De geweldige chemische processen, de temperatuur, de manieren waarop ingrediënten veranderen, apen de dood en de wederopstanding na, keer op keer. Ik wist me altijd raad met deze enorme messen, uit een Japanse film. Met zo’n mes snijd ik de bieslook en paprika’s. Elke beweging met mijn pols is mooie praat waarachter ik me verschuil en het lijkt alsof ik niks zeg. Ik vraag niet om vergiffenis, niet op een lege maag. Het vlees ligt in het zout, gebukt onder de peper en kruidnagel om op smaak te komen. Het idee van de dood en dat van de marinade lopen in elkaar over, nemen tegelijkertijd tegenovergestelde plaatsen in. Er is water dat kookt. Zoals altijd, dat is iets vertrouwds bij menselijke metamorfosen, al sinds de belegering van de oude kastelen. Net als kokende olie, waarbij de kleur van olie onschuldiger is dan de textuur, het onverslaanbare vet dat over de muren druipt. Het vlees verandert van kleur en toont het harde bruin van permanente dingen en ik vraag me af: heb ik dit gedaan? Ik ben pas halverwege en de herinneringen vliegen me al aan, onderbreken mijn bewegingen met hun gegil. Elk ingrediënt, elke snede, elke permanente verandering in de keuken laat ons zien waartoe we in staat zijn, herinnert ons aan het goede en het slechte, keer op keer. Elke boosaardige beweging is uitgevonden om brood op tafel te brengen, om ons te inspireren. Het vlees suddert onder een doorzichtige deksel, ernaast liggen groenten in kokend water, twee soorten voedsel die veranderen in een definitieve maar andere richting, en toch met elkaar verenigbaar.

Elke boosaardige beweging is uitgevonden om brood op tafel te brengen, om ons te inspireren.

Antes de morrer, a mulher quis que o homem desistisse. Acontece sempre, nos assassinatos, um dos dois decide desistir. Encontraram-na numa posição que tem o nome técnico de «postura de clemência». Mostraram-me muitas fotos de vítimas em postura de clemência, mas não reconheci nenhuma. Insistiram que mentia, e a intervalos pouco razoáveis repetiram a pergunta, como uma mulher apaixonada a tentar certificar-se do amor do outro. Com uma ferida daquelas no pescoço era fácil imaginar o corpo separado em dois, pelo pescoço, uma das metades a dizer sou eu, pela última vez. Se estivesse lá, nunca mais esqueceria uma cena assim. A faca tinha vestígios do meu sangue. Se estive presente? Ao contrário da preparação dos alimentos, que nos ocupa há milhões de anos, um assassinato é uma cena de instantes, e o assassino que, um segundo antes de matar, parecia saber tudo, um segundo depois já esqueceu imensas coisas. Coloriu uma folha em branco, contou uma história, inventou uma vida infeliz em que passeava regularmente um cão. Ninguém mata para saber, saber é um acidente visto de um certo ângulo.

Como sozinho, estou acompanhado apenas do simbolismo da partilha. O simbolismo da partilha de uma refeição com um condenado à morte que sou eu mesmo. Os guardas espreitam do outro lado do vidro e à transparência sinto-me tentado a oferecer o meu corpo à ciência, para que um qualquer laboratório investigue a digestão de um condenado. Na realidade não terei tempo para completar a digestão e imagino a comida a sair-me pela boca, à medida que me entra toda aquela eletricidade. As pessoas afastarão os olhos, enojadas, e não verão nada e eu sentirei sozinho na carne a armadura de eletricidade a rodear-me as costelas, de dentro para fora, e a queimar as margens da minha carne, à volta do estômago.

— Cozinhar é uma escola de vida.

Tornou-se demasiado óbvio que devia ter ouvido a minha mãe. A sua paciência era aterradora, quando nos batia. Foi a recebermos castigos assim que descobrimos as muitas formas do amor, todas importantes. Só se acalmava à hora do jantar, só nessas alturas conseguia esquecer o que era o meu pai. Alimentá-lo era uma tática para o esquecer, que nós compreendíamos bastante bem. Esse ar de veneno pairou sempre sobre a nossa família, dando-lhe a sua consistência habitual.

Voor haar dood wilde de vrouw dat de man ervan af zag. Zo gaat het altijd bij een moord, een van de twee besluit ervan af te zien. Ze vonden haar in een houding die vaktechnisch ook wel ‘de smekeling’ wordt genoemd. Ze lieten me verschillende foto’s zien van smekende slachtoffers, maar ik herkende er geen een. Ze hielden vol dat ik loog en met niet erg redelijke tussenpozen herhaalden ze de vraag, als een verliefde vrouw die zich probeert te overtuigen van de liefde van de ander. Met zo’n nekwond kon je het lichaam makkelijk in tweeën voorstellen, vanaf de nek gescheiden, een helft zegt ‘Ik ben het’, voor de laatste keer. Als ik erbij was geweest, zou ik zo’n tafereel nooit vergeten. Op het mes zaten sporen van mijn bloed. Of ik erbij was? In tegenstelling tot het bereiden van een maaltijd, wat ons al miljoenen jaren bezighoudt, is het plegen van een moord iets wat een paar tellen duurt en de moordenaar, die een seconde voor de moord alles leek te weten, is een seconde erna bijna alles weer vergeten. Hij heeft op een wit vel gekleurd, een verhaal verteld, een ongelukkig leven verzonnen waarin hij regelmatig een hond uitliet. Niemand doodt om te weten, weten is een ongeluk dat je vanuit een bepaalde hoek hebt bekeken.

Ik eet alleen, ik word vergezeld door niets meer dan de symboliek van het delen. De symboliek van het delen van een maaltijd met een terdoodveroordeelde die ik zelf ben. De bewakers gluren van achter het glas en in die transparantie word ik in de verleiding gebracht mijn lichaam ter beschikking te stellen aan de wetenschap zodat een of ander laboratorium de spijsvertering van een veroordeelde kan onderzoeken. In werkelijkheid zal ik geen tijd hebben om mijn spijsvertering te voltooien en ik stel me voor hoe het eten uit mijn mond komt als al die elektriciteit naar binnen stroomt. Misselijk kijken de mensen weg en ze zullen niks zien, en in mijn vlees zal ik helemaal alleen het elektrische harnas voelen dat mijn ribben omringt, van binnen naar buiten, en de randen van mijn vlees rond mijn maag verbrandt.

‘Koken is een leerschool van het leven.’

Het was overduidelijk geworden dat ik naar mijn moeder had moeten luisteren. Haar geduld was angstaanjagend wanneer ze ons sloeg. Terwijl we zo werden gestraft ontdekten we de vele vormen van liefde, allemaal even belangrijk. Ze werd alleen rustig rond het avondeten, alleen dan kon ze vergeten wat mijn vader was. Voor hem zorgen was haar manier om hem te vergeten, wat wij maar al te goed begrepen. Die giftige lucht hing altijd boven ons gezin en gaf het zijn gebruikelijke consistentie.

Niemand doodt om te weten, weten is een ongeluk dat je vanuit een bepaalde hoek hebt bekeken.

Alimento-me com a excitação de um vírus. Sinto-me no meio de uma festa em que todos os convidados têm doenças terminais, umas mais reconhecidas que as outras. Não tenho medo nem preguiça, o gesto de comer é dos mais antigos. Alimento a suspeita de que o meu pai, se sobrevivesse à minha mãe, ter-me-ia vendido a uma família de nómadas, na ásia central, que me teria tratado muito bem e ensinado a montar cavalos em pelo.

— Demora muito, ó infeliz?

É fácil ignorar certas vozes. Posso contar-vos várias histórias tristes sobre o amor, mas nenhuma sobre sexo. Toda a gente sabe como o amor é importante. Está quase na hora do silêncio. Há materiais a percorrer dezenas de metros dentro do meu corpo, sempre a descer. O estômago é uma cabana de filósofo, aquecida para o inverno. Temo mais as anestesias que as cirurgias. Gostava de morrer na cama, a dormir. Sim, devo ter-me sentido imortal, provavelmente quando era muito pequeno e chorava, recém-saído da barriga da minha mãe. Tenho a certeza que pronunciar a palavra infeliz é contra todas as regras. As palavras não têm esse efeito sobre mim. O antes de morrer é um estado em que existimos em demasia e somos incapazes de mudar esse estado de coisas. Não sinto um interesse exagerado pelo futuro. O futuro é um muro maciço, felizmente sempre apreciei a arquitetura limpa, contemporânea. Sei que vou morrer à minha maneira, não é assim que morremos todos? Na hora da nossa morte, nessa escuridão feroz, decidimos entre chamar pela mãe ou pela mulher amada, gritamos, palavras sem sentido. O futuro é surdo e o passado mudo. Não direi nada, estarei acordado e divertido com o poder elétrico da chegada da morte.

A porta abre-se.

— As mãos.

Estendo as mãos.

— Os sapatos.

Descalço os sapatos de borracha sem me baixar. Sou algemado.

— Tem a boca suja.

Inclino-me para frente e um dos guardas passa-me um guardanapo nos lábios, silenciosamente. Salivo.

— Deve ter a barriguinha cheia.

Sorrio. Sinto-me um vencedor. Pergunto que horas são.

— São horas.

O segundo guarda desaperta-me o relógio e retira-o do pulso cuidadosamente, como quem evita uma decapitação.

— É para que não se estrague.

Faço um inventário bastante rápido do que levo comigo para a hora final e revejo objetos infantis a brincar dentro da minha cabeça. Um cavalo de pau, um pião, um bocado de giz, memórias permanentes de coisas sem valor.

— É a hora.

Ik voed me met de opwinding van een virus. Het voelt alsof ik op een feestje ben waar alle gasten een terminale ziekte hebben, de ene opvallender dan de andere. Ik ben niet bang of lui, eten is een van de oudste gebruiken. Ik voed het vermoeden dat mijn vader, als hij mijn moeder had overleefd, me aan een nomadenfamilie in Centraal-Azië zou hebben verkocht die me heel goed zou hebben behandeld en me zonder zadel zou hebben leren paardrijden.

‘Zeg, duurt het nog lang, ongelukkige?’

Sommige stemmen kun je gemakkelijk negeren. Ik kan jullie verschillende verdrietige liefdesverhalen vertellen, maar niet over seks. Iedereen weet dat de liefde belangrijk is. Het is bijna tijd voor het moment van stilte. Stoffen leggen tientallen meters af door mijn lichaam, altijd omlaag. De maag is een filosofenhut, verwarmd voor de winter. Ik vrees de narcose meer dan de operatie. Ik zou graag in bed sterven, in mijn slaap. Ja, ik moet me inderdaad onsterfelijk hebben gevoeld, waarschijnlijk toen ik heel klein was en huilde, net uit mijn moeders buik. Ik weet zeker dat het uitspreken van het woord ‘ongelukkig’ tegen de regels is. Woorden hebben dat effect niet op mij. Het moment voor de dood is een staat waarin we maar al te lang verkeren en we kunnen niets aan die stand van zaken veranderen. Ik ben niet enorm geïnteresseerd in de toekomst. De toekomst is een massieve muur, gelukkig heb ik strakke, hedendaagse architectuur altijd weten te waarderen. Ik weet dat ik op mijn manier zal sterven, is dat niet hoe we allemaal gaan? In het uur van je dood, in die wrede duisternis, roep je ofwel om je moeder, ofwel om je geliefde vrouw, we gillen woorden zonder betekenis. De toekomst is doof en het verleden stom. Ik zal niks zeggen, ik zal wakker zijn en me vermaken met de elektrische kracht van de naderende dood.

De deur gaat open.

‘Uw handen.’

Ik steek mijn handen uit.

‘Uw schoenen.’

Zonder te bukken doe ik mijn rubberen schoenen uit. Ik word in de boeien geslagen.

‘Er zit iets aan uw mond.’

Ik buig voorover en een van de bewakers haalt zwijgend een servet langs mijn lippen. Ik kwijl.

‘U zult wel uw buikje rond hebben.’

Ik glimlach. Ik voel me een winnaar. Ik vraag hoe laat het is.

‘Het is tijd.’

Het moment voor de dood is een staat waarin we maar al te lang verkeren en we kunnen niets aan die stand van zaken veranderen.

Ouço um silêncio espetacular, muito curto, como se alguém que não fosse eu quisesse pedir desculpa. Um terceiro guarda pousa a mão sobre o meu ombro. É o sinal de que somos todos humanos. E que temos pressa.

«Os tempos normais de digestão estão assim distribuídos. Frutas vermelhas: vinte minutos. Uvas e laranjas: cerca de trinta minutos. Maçãs, pêras e saladas sem azeite: quarenta minutos. Cenouras e nabos: cinquenta minutos. Peixes: uma hora. Carne: mais de três horas. Bacon fumado: doze horas. Água: digestão imediata.

Finalmente saio, em câmara lenta, para o corredor da morte. É como se sentisse outra vez um prazer primitivo de que me cansei já há muito tempo. Avanço. O que está dentro e o que está fora, ninguém sabe. O assassino: está dentro ou fora? A vítima? Está fora, claro, sobre isso não tenho dúvidas. Imito um olhar pensativo, baixo ligeiramente a cabeça, e ponho um pé à frente do outro, como um elefante. Não sei o que fazer com as mãos. Imaginei que este seria um corredor infinito, pelo menos metaforicamente infinito, mas ao fundo, à minha frente, há uma parede. Dizem-me para virar à esquerda. Afinal aquele não é o corredor da morte. Viro à esquerda e mandam-me sentar. Como sei que não é o corredor da morte? Só sei. Sento-me. O diretor olha-me nos olhos como quem grita «vão matar um inocente!»

— Não vamos matar um inocente, —, anuncia. — Descobrimos o responsável pelo assassinato. Você não é responsável, temos provas. O assassino não vai ser condenado à morte porque já está morto. A vida dele acabou, o tempo dele acabou, pagou pelos seus crimes. Vamos todos morrer.

De repente sou um inocente de barriga cheia. Apercebo-me de sucos, cheiros interiores, faço movimentos involuntários que me garantem que estou vivo e que funciono.

— Vai ser libertado dentro de poucas horas. Prepare-se. Uma ou duas horas.

— Eu? Eu ?

Tenho todo o tempo do mundo. É como se eu não fosse mais eu, as minhas mãos estão na prisão mas os pés e a cabeça estão lá fora, sem nada para fazer. Eu não fiz isto, eu não fiz aquilo. Aprendo coisas, outra vez. Tenho o tempo todo do mundo, mas decido por agora adormecer e concluir calmamente a digestão.

De tweede bewaker maakt mijn horloge los en haalt hem voorzichtig van mijn pols, alsof hij een onthoofding wil vermijden.

‘Zodat hij niet kapot gaat.’

Ik inventariseer nogal snel wat ik meeneem in mijn laatste uren en in mijn hoofd denk ik terug aan het speelgoed uit mijn jeugd. Een houten paard, een pion, een stukje krijt, blijvende herinneringen aan waardeloze dingen.

‘Het is zover.’

Ik hoor een oorverdovende stilte, heel kort, alsof iemand anders dan ik om vergeving wil vragen. Een derde bewaker legt zijn hand op mijn schouder. Het teken dat we allemaal mensen zijn. En dat we haast hebben.

De gemiddelde duur van het spijsverteringsproces loopt voor verschillende voedingsmiddelen uiteen. Rode vruchten: twintig minuten. Druiven en sinaasappels: ongeveer dertig minuten. Appels, peren en salades zonder olijfolie: veertig minuten. Wortels en rapen: vijftig minuten. Vis: een uur. Vlees: ruim drie uur. Gerookt spek: twaalf uur. Water: onmiddellijke opname.

Ten slotte loop ik naar buiten, in slow motion, naar de gang des doods. Alsof ik opnieuw een primitief plezier voel dat ik lang geleden achter me heb gelaten. Ik loop verder. Wat binnen is en wat buiten, weet niemand. De moordenaar: is die binnen of buiten? Het slachtoffer? Buiten, natuurlijk, daar twijfel ik niet aan. Ik veins een bedachtzame blik, laat mijn hoofd lichtjes hangen en zet de ene voet voor de andere, als een olifant. Ik weet niet waar ik mijn handen moet laten. Ik had me voorgesteld dat het een oneindige gang was, in elk geval metaforisch oneindig, maar aan het eind, recht voor me, is een muur. Ze zeggen dat ik naar links moet. Uiteindelijk is het toch geen gang des doods. Ik sla links af en ik krijg opdracht om te gaan zitten. Hoe ik weet dat dit geen gang des doods is? Ik weet het gewoon. Ik ga zitten. De directeur kijkt me in de ogen als iemand die gilt: ‘Ze gaan een onschuldige vermoorden!’

‘We gaan geen onschuldige vermoorden,’ kondigt hij aan. ‘We hebben de echte dader gevonden. U bent onschuldig, we hebben bewijs. De moordenaar zal niet ter dood worden veroordeeld, omdat hij al dood is. Zijn leven is voorbij, zijn tijd verstreken, hij heeft voor zijn daden geboet. Dood gaan we allemaal.’

Plotseling ben ik een onschuldige met een volle buik. Ik word me bewust van lichaamssappen, innerlijke geuren, ik maak onwillekeurige bewegingen die me ervan overtuigen dat ik leef en functioneer.

‘U wordt binnen een paar uur vrijgelaten. Bereid u voor. Een uur of twee.’

‘Ik? Ik?’

Ik heb alle tijd van de wereld. Het is alsof ik iemand anders ben, mijn handen zijn nog in de gevangenis maar mijn voeten en hoofd zijn al daarbuiten, zonder iets te doen te hebben. Dit heb ik niet gedaan, dat heb ik niet gedaan. Ik leer dingen, opnieuw. Ik heb alle tijd van de wereld, maar voor nu besluit ik te gaan slapen en de spijsvertering rustig zijn gang te laten gaan.

Vertaald uit het Portugees door Anne Lopes Michielsen
Een derde bewaker legt zijn hand op mijn schouder. Het teken dat we allemaal mensen zijn. En dat we haast hebben.
José Gardeazabal
14.08.2019