Wachten

Lenny Peeters
12.12.2018
Author text
Handtas Lennypeeters

Voorgelezen tijdens het Debutantenbal van Passa Porta op 28 november 2018 in Leuven. Lenny Peeters publiceerde vorig jaar haar eerste roman Dochter, bekroond met de Bronzen Uil voor het beste literaire debuut.

Antwerpen, 2016. Ik zit op de koude vloer van mijn badkamer. Op mijn schoot een toilettas met zachte pels in tijgerprint en twee foto’s. Twee keer wij twee, mijn vriendin Myrthe en ik, lachend in de zetel op haar terras in Kreta.

Tien jaar eerder verliet ik het eiland voor wat een kort familiebezoek in België zou zijn. Ik beloofde Myrthe snel terug te keren, binnen de maand, haar geregeld te schrijven en kleren in te zamelen voor de tweedehandswinkel die we wilden opstarten.

Op de luchthaven bedacht ik dat ik haar adres niet van buiten kende en ze pende het voor me neer terwijl ik nog snel naar het toilet holde.

Mijn vlucht werd afgeroepen, Myrthe kwam me tegemoet gelopen, duwde me mijn tas in de handen en zei dat ik moest opschieten, rennen. Voor afscheid was geen tijd.

Toen ik een dag later in Antwerpen mijn bagage uitpakte, vond ik wel een toilettas en foto’s die Myrthe stiekem in mijn rugzak had verstopt, maar nergens, hoe ik elk vakje en zakje van mijn tas ook binnenstebuiten keerde, het papiertje met haar adres erop. Ik trachtte me een moment voor de geest te halen waarop ik haar mijn adres in België had gegeven. Er schoot me niets te binnen. En telefoneren hadden we nooit gedaan. Daar had ze een hekel aan.

Ik besefte dat ik haar op geen enkele manier kon vertellen wat ik op mijn terugvlucht had beslist. Dat ik van onze plannen afzag. Niet zou terugkeren. Dat ik te bang was om in een ander land een nieuw leven op te bouwen.

Ik vond snel werk.

De maand ging voorbij. Het werden er twee. Een halfjaar, één jaar, tien. Tien jaar waarin ik geregeld terugdacht aan onze vriendschap, erover mijmerde met weemoed en schaamte. Een schaamte te groot om alsnog in het vliegtuig te stappen en Myrthe op te zoeken.

Des te groter is mijn blijdschap op die koude winterdag in 2016, wanneer ik beslis een Facebookaccount aan te maken en niet eens lang moet zoeken voor ik Myrthe terugvind. Haar lange haar is korter, toch herken ik haar dadelijk op de foto: het ronde gezicht, kuiltjes in de wangen, die intense blik. Onmiskenbaar Myrthe. Ik zie dat ook zij is teruggekeerd naar haar roots en weer in Duitsland is gaan wonen. En ik scrol verder, moet lachen om een filmpje, zij bovenop de toog in een Duits café, dansend op Griekse muziek. Mensen lachen, klappen in de handen. Zo is ze dus nog steeds.

Het aantal reacties onder het filmpje is overweldigend.

Griekse, Duitse, Engelse.

Steunbetuigingen.

‘Gecondoleerd’, lees ik.

‘Innige deelneming aan de familie.’

‘Veel te vroeg van ons heengegaan.’

Een toilettas en een paar foto’s. Het is al wat me van haar rest. Ik schrijf haar een brief.

‘Myrthe,

Ik heb lang staan wachten voor je deur. Geklopt en geroepen. Ik heb staan roken in de tuin, de citrusboom bewonderd. Wat is hij gegroeid!

Ik heb rond het huis gedwaald, luiken proberen te openen, door de brievenbus getuurd. Alles lijkt hier te wachten op jou. Vuil, bestoft. Ik ging onder het afdak zitten, in je zetel die toen al voor de helft verregend en kapot was. Weet je nog hoe dikwijls we erin zaten te lezen tijdens het regenseizoen, opeengepakt op de droge helft, genietend van het ruisende watergordijn? ‘Hij moet weg,’ zei je altijd, ‘er is te veel in gebeurd’, maar hij staat er nog steeds.

En herinner je je nog die dronken avond waarop je het postpakket openmaakte dat al dagen in de gang stond? Je wist al dat het een verjaardagscadeau van je moeder was. ‘Altijd hetzelfde,’ zei je terwijl je nog een biertje opentrok, ‘óf foute lingerie, óf een toilettas.’ Het werd het laatste. Een tas met zachte pels in tijgerprint. Jij vond ze spuuglelijk, maar ik vond ze prachtig.

Ik luister nu al uren naar de geluiden op straat. Telkens hoop ik je stap te herkennen, het piepen van het hek te horen, je nonchalant te zien naderen, blikjes bier in je hand. ‘Hier’, zou je zeggen, en we zouden lachend proosten.’

Er volgden nog meer brieven. Ik bundelde ze, stuurde ze op naar een uitgeverij en wachtte.

Wachtte.

En wachtte.

Tot ik op een dag de moed had om zelf te bellen. Ik kreeg een redacteur aan de lijn die mijn werk had gelezen. Of toch doorbladerd. Hij klonk verveeld.

‘Al die emoties,’ zei hij.

Met een verkreukeld zelfbeeld borg ik de brieven op en haalde een manuscript van onder het stof waaraan ik al jaren bezig was.

Dochter.

November 2018
© Lenny Peeters en Passa Porta
Lenny Peeters
12.12.2018