Hoe korte verhalen werken - Gesprek met Rob van Essen

Steven Van Ammel
28.11.2018
Fotografierende 1100553 Unsplash 1

Nu Kort Dag voor de deur staat, met optredens van internationale uitblinkers in het genre van het korte verhaal, gaat programmamaker Steven Van Ammel in gesprek met een van onze gasten, de Nederlandse schrijver Rob van Essen. Deze is nu ook writer-in-residence bij Passa Porta, waar hij onder meer over Brussel bericht op zijn blog Reddend Zwemmen.

Rob van Essen (1963) schrijft romans en korte verhalen. Zijn werk stond op de shortlists van diverse literaire prijzen en zijn bundel Hier wonen ook mensen werd bekroond met de J.M.A. Biesheuvelprijs, de enige prijs voor korte verhalen in ons taalgebied. Over zijn nieuwe roman De goede zoon schreef Marja Pruis in de Groene Amsterdammer: ‘In zijn woordkeuze, en in de manier waarop hij parallelle werelden oproept van droom en realiteit, echoot Van Essen de mystiek van het gedicht ‘Afsluitdijk’ van Vasalis […] De roman evenaart Vasalis’ gedicht in een helder soort raadselachtigheid, een verdrietig existentieel besef, en ja, zonder meer, in zijn schitterende kracht.’

In het begin deed ik de raarste dingen. Langzaamaan heb ik mezelf geleerd het gewoon rustig te brengen, geleerd dat je zelf de rust moet bewaren.
  • Passa Porta: Je leest op 7 en 8 december voor tijdens Kort Dag in Brussel en De Lange Nacht van het Korte verhaal in Turnhout. Draag je vaak publiek voor uit eigen werk?
  • Rob van Essen: Regelmatig. Ik word niet heel vaak gevraagd, maar ik vind het wel leuk om te doen. Het is iets wat oefening vraagt. Ik heb in het begin van mijn carrière wel eens voorgelezen en toen dacht ik: het gaat helemaal niet. Ik las bijvoorbeeld te snel, en ik leerde ook dat je absoluut geen stemmetjes moet doen. In het begin deed ik de raarste dingen. Langzaamaan heb ik mezelf geleerd het gewoon rustig te brengen, geleerd dat je zelf de rust moet bewaren. Ik maak nu speciale prints van de verhalen die ik ga voorlezen. Daar breng ik dan met rood potlood kleine tekentjes op aan, ‘let op dat je deze woorden niet als één woord gaat brengen’. Het is een metier, eigenlijk vind ik dat uitgevers dat hun schrijvers moeten leren. Gewoon een paar lessen geven. Sommige schrijvers doen het meteen perfect, anderen hebben hulp nodig. Het vreemdste voorbeeld in Nederland is misschien wel J.M.A. Biesheuvel, die doet dat op een heel eigen manier. Als iemand anders een verhaal van hem zou voorlezen, zou je het niet meer herkennen als iets van Biesheuvel.
  • PP: Je staat bekend als gepassioneerd pleitbezorger van het korte verhaal. Bij de uitreiking van de J.M.A. Biesheuvelprijs bracht je een ode aan het korte verhaal, waarin je zei dat een schrijver nergens zo’n mate van perfectie kan bereiken als in een goed kort verhaal.
  • RvE: En nu ga jij natuurlijk zeggen ‘Je hebt wel net een roman gepubliceerd van 400 pagina’s!’ (lacht). Maar ja, eigenlijk sta ik er nog steeds achter omdat je die mate van perfectie niet in een roman kan bereiken, omdat je daar veel meer ‘logistiek’ hebt. Personages moeten van a naar b en van het ene hoofdstuk naar het andere. Je hebt veel meer bijpersonages en er zijn ook dode momenten in een roman, die moet je natuurlijk vermijden maar ze zijn bijna onvermijdelijk. In een verhaal heb je één spanningsboog. Personages hoef je eigenlijk niet te introduceren. Je kan in een kort verhaal ook onsympathieke personages een hoofdrol geven, wat in een roman veel moeilijker is, omdat de lezer dan meteen een afkeer krijgt van het personage en denkt ‘waarom moet ik nog verder lezen’. Op dat vlak kan je in een verhaal meer doen dan in een roman. In een roman moet je een personage wel ergens een sympathiek trekje geven, in een verhaal hoeft dat niet want de lezer zit niet hele avonden met zo’n personage opgescheept.
  • PP: Heb je voorbeelden van korte verhalen die een grote impact op je hadden?
  • RvE: Ja, J.D. Salinger, zeker in het begin. Die hele New York School heeft sowieso een mate van perfectie die onwaarschijnlijk is. John Cheever is echt een perfect voorbeeld omdat die veel durft in zijn verhalen. Hij was alcoholist, dus soms denk je ‘nu zit hij dronken te typen’, en dan verzint hij een wending waarvan je denkt dat hij gewoon niet meer weet hoe het verder moet. Toch pik je dat van hem. In zijn romans - die eigenlijk eerder aaneengeschakelde korte verhalen zijn - bereikt hij datzelfde effect. Dat geeft een verlichtend effect, bijna in de boeddhistische zin van het woord, alsof er iets in je hoofd openvouwt.
Ik ben nu een verhaal aan het schrijven dat ‘De therapeut’ heet. Het gaat over een beetje een geschifte therapeut. Ik ben er al een paar dagen mee bezig en ik merk nu dat het verhaal wel ongeveer weet hoe het zichzelf gaat ontwikkelen. Het wérkt.
  • PP: Hoe begin je aan een kort verhaal? Bestaat er zoiets als een duidelijk gedefinieerd begin?
  • RvE: Ja, er is een begin, maar dat is niet altijd het begin van het verhaal. Ik begin meestal met een situatie en een personage. Dat plaats ik in die situatie met een ander personage, en dan kijk ik hoe het verhaal verder gaat, of het lukt. Het is nooit programmatisch. Ik denk nooit ‘en nu ga ik een verhaal schrijven waarmee ik armoede aan de kaak stel.’ Dat werkt niet. Ook mijn romans zijn geen ideeënromans. Dus er is een situatie, er is een personage, en een schrijver die nieuwsgierig is naar hoe het verder gaat. Ik ben nu een verhaal aan het schrijven dat ‘De therapeut’ heet. Het gaat over een beetje een geschifte therapeut. Ik ben er al een paar dagen mee bezig en ik merk nu dat het verhaal wel ongeveer weet hoe het zichzelf gaat ontwikkelen. Het wérkt.
  • PP: Herken je zo’n moment waarop het verhaal zichzelf begint te schrijven makkelijk?
  • RvE: Ja, dat herken je meteen. Een vals alarm herken je ook meteen. Dat is het voordeel van ervaring. Ik gooi nu ook minder weg. Dat wil niet zeggen dat mijn werk beter wordt, dat kan je zelf niet zeggen, maar ik word wel efficiënter dan twintig jaar geleden, toen ik debuteerde. De redacteur van mijn eerste roman was de dichter Adriaan Jaeggi, die helaas al een tijd geleden is overleden. De uitgeverij wilde natuurlijk eerst een roman, want je kon niet debuteren met een verhalenbundel. Ik leverde bij Jaeggi in en hij zei ‘dit is een goeie roman, die willen we uitgeven, maar hoofdstuk dertien kan weg en de helft van hoofdstuk vijftien ook.’ Ik had echt geen idee dat redactie op dat niveau plaatsvond, ik dacht dat het alleen over lettertjes en woordjes ging. Maar hij had gelijk. Je kan soms hele hoofdstukken weggooien die er niet toe doen. Alleen schrijf ik die nu niet meer.
  • PP: Verandert een kort verhaal wel eens in een roman, of weet je meteen ‘dit is en blijft een kort verhaal’?
  • RvE: Meestal wel maar niet altijd. Ik weet nooit precies hoe lang het wordt. De verhalen die ik hier in Brussel wil schrijven, dat moeten een paar langere verhalen worden omdat ik voor mijn volgende bundel eenvoudigweg wat langere verhalen nodig heb. Wel grappig dat je het vraagt want mijn vorige roman, Winter in Amerika, was begonnen als kort verhaal. Op een gegeven moment, om het voor mezelf interessant te maken, veranderde ik de hoofdpersoon van een man in een vrouw, en toen kreeg ze opeens kinderen en een ex-echtgenoot. Zo kreeg ik extra verhaallijnen bij en groeide het tot mijn eigen verbazing uit tot een roman. Een wat snellere roman dan de andere, sowieso de kortste roman die ik heb geschreven, met wellicht minder dode momenten. Misschien is het wel goed om elke roman te beginnen als kort verhaal.
Misschien is het wel goed om elke roman te beginnen als kort verhaal.
  • PP: Ik leg je graag een citaat voor van Lydia Davis, net als jij fervent beoefenaar van het korte verhaal. ‘When I am working with reality, the material is all there, or almost all, and my challenge is to put it into a form that suits it, and then to arrange it and word it effectively, making little adjustments or fictional additions to the ‘truth’ as necesessary. Invention is not obligatory. Maybe it is my long practice of translation that has biased me toward the pleasure of working with found material – an important difference however, being that I have a great deal more freedom with a story of my own.’ Is dat voor jou herkenbaar? Schrijf je vaak ‘naar de realiteit’?

  • RvE: Mijn verhalen zijn zelden autobiografisch. Ik heb wel een paar semi-autobiografische romans geschreven, maar mijn romans worden steeds minder autobiografisch. Naarmate ik ouder word, vind ik het verzinnen veel leuker en mijn eigen leven minder belangrijk. Naarmate je ouder wordt, gebruik je autobiografische elementen alleen als je ze echt kunt gebruiken. Bovendien heb ik een blog, waar ik wel wat autobiografische observaties kwijt kan. Door minder autobiografisch te schrijven ben je minder op je hoede, dus kan je eigenlijk veel meer van jezelf en van je omgeving in je personages stoppen.

  • PP: Ben je het eens met Frank O’Connor, de auteur van The Lonely Voice, zowat het standaardwerk over het genre, dat het duurde tot het ontstaan van het korte verhaal voordat ‘de kleine man’ de literatuur instapte? Volgens O’Connor is het korte verhaal bij uitstek het genre van wat hij de ‘submerged population group’ noemt, en niet zozeer van helden of antihelden. En die groep verschilt van generatie tot generatie. Bij Gogol waren het klerken, bij Maupassant prostituees, bij Tsjechov dokters en leraren. Je zou kunnen aanvullen: bij Munro zijn het bibliothecaressen en huisvrouwen.

  • RvE: Ik denk dat die emancipatie, dat er ineens heel gewone mensen in verhalen en romans opduiken, iets is wat we al kennen uit de negentiende eeuw, in Frankrijk bijvoorbeeld, en later via de Amerikaanse socialistische schrijvers uit de jaren dertig. We kennen het in Nederland al uit de jaren vijftig, uit de cursiefjes en verhalen van Carmiggelt bijvoorbeeld. De kleine man, dat klinkt altijd wel een beetje minzaam. Ik was vroeger een grote fan van Carmiggelt, toen ik achttien was en iets later nog, maar ik kan het steeds moeilijker lezen. Het is aapjes kijken. Carmiggelt heeft zo’n dichtheid van vergelijkingen en vondsten, hij heeft eigenlijk een te klein scherm, hij moet een breder doek hebben om tot zijn recht te komen. Er kwamen zelfs toeristen naar Amsterdam om in kroegen op zoek te gaan naar de kleine man van Carmiggelt, maar die kleine man bestond eigenlijk alleen in Carmiggelts hoofd.

  • PP: We weten nu hoe je een verhaal begint, maar is het voor jou ook meteen duidelijk wanneer een verhaal af is?

  • RvE: Het is vaak lastig, veel verhalen gaan te lang door. Je wilt niet te expliciet zijn, maar ook niet te vaag. Wat een kort verhaal niet mag zijn, vind ik, is een schets. Ik geef les aan de Schrijversvakschool in Amsterdam en ik merk daar dat hoe jonger de mensen zijn, hoe somberder de verhalen en hoe minder er gebeurt. Maar er moet wel wat gebeuren, het mag geen schets blijven.

Naarmate je ouder wordt, gebruik je autobiografische elementen alleen als je ze echt kunt gebruiken.
Steven Van Ammel
28.11.2018