De moeder van het korte verhaal. Over Katherine Mansfield

Annelies Verbeke
19.12.2019
Auteurstekst
Dead Ladies Show Passa Porta2019© Beniamin Boar 10

Bij de eerste editie van onze Dead Ladies Show brak schrijfster Annelies Verbeke een lans voor de geniale Nieuw-Zeelandse verhalenschrijfster Katherine Mansfield. Hier lees je een licht aangepaste versie van de tekst die Verbeke voorlas in Brussel, Gent en Oostende.

Lees ook: Gaea Schoeters, initiatiefneemster van onze Dead Ladies Show, in ‘De vrouw: een voetnoot in de geschiedenis (vijf bedenkingen en een verzoek)

-

De manier waarop het werk van Katherine Mansfield onder mijn aandacht kwam, is op zich bijzonder. Eind 2013 was ik te gast op een literair festival in Maleisië. Naderhand werd ik aangesproken door de Maleisische auteur Shivani Sivugurunathan. Ze gaf me haar eigen verhalenbundel omdat ze vond dat onze korte verhalen iets gemeenschappelijks hadden. Maar, zo beweerde Shivani, meer nog dan met het hare, vertoonde mijn werk grote verwantschap met dat van Katherine Mansfield. Ik was waarschijnlijk een fan?

Gênant om te antwoorden dat ik Mansfield amper kende. Tijdens mijn opleiding Engelse letterkunde was ze hooguit onopvallend op de achtergrond verschenen, in verband gebracht met belangrijker geachte auteurs.

Ik weet dat ik Mansfields verzamelde verhalen, in een pocketeditie van Wordsworth Classics, eens voor drie euro op een megaboekenramsj heb gekocht. En dat mijn Nieuw-Zeelandse collega Eleanor Catton er eerder al op aangedrongen had dat ik — zeker gezien mijn voorliefde voor verhalenbundels — het werk van haar overleden landgenote, 'de moeder van het korte verhaal', zou gaan lezen. Want Mansfields oeuvre bestaat, naast dagboeken, wat gedichten en een maniakale hoeveelheid brieven, louter uit verhalenbundels. Drie daarvan verschenen tijdens haar leven: In a German Pension (1911), Bliss and Other Stories (1920), The Garden Party and Other Stories (1922) en twee postuum, bezorgd door haar man John Middleton Murry: The Doves Nest (1923) en Something Childish and Other Stories (1924). Ze begon ooit aan een roman, en ook aan een toneelstuk, maar die liet ze na een tijdje onafgewerkt achter. Meer van haar werk is ooit in het Nederlands uitgegeven, maar alleen Het tuinfeest is nog te koop.

In de herfst van 2015 las ik dan eindelijk alle achtentachtig verhalen van Mansfield, waaronder vijftien onafgewerkte. Ik begreep al snel dat Shivani me met haar vergelijking een groot compliment had gegeven, maar helemaal comfortabel voelde het ook niet. Mansfield bijt. Haar intensiteit en humor zijn soms behoorlijk agressief. Maar ze is, naast een meesterlijke, muzikale stilist, ook gewoon hilarisch. Ik geef een voorbeeld uit 'A Man and his Dog', een van de vijftien onafgewerkte verhalen uit The Doves' Nest, waarin ze het hoofpersonage beschrijft (mijn vertaling):

[...] zo nederig, zo bescheiden was zijn houding, dat de grote, vrolijk schijnende sterren naar elkaar leken te knipogen, te lachen, te zeggen, 'Kijk hem toch! Laten we iets gooien!

De hyperaandachtige Mansfield weet het merg uit de realiteit te zuigen en blaast het op haar bladzijden extra leven in. En de wind blaast ook; in bijna elke verhaal waait het, dat valt op. Net als ik houdt ze van onomatopeeën en het horen van woorden in geluiden. Zo klinkt een baby-uil als 'More pork! More pork!' en tikt een klok in het Frans van 'c'est ça, c'est ça, c'est ça'.

Groot was ook mijn verbazing toen ik haar verhaal 'The Little Girl' las. Een passage, waarin een vader de stotter van zijn dochter nadoet, kende ik al uit American Pastoral van Philip Roth. Ik kan me niet voorstellen dat dit toeval is en het verbaast me niet dat Roth smaak had in zijn leesvoer.

Hoewel Mansfield hongerig was naar een publiek, nam ze een eerder nederige houding aan tegenover haar werk. Ze was streng voor zichzelf, wist dat ze nog maar net was begonnen, kon heel enthousiast zijn over het werk van anderen, leek niet te kampen met professionele jaloezie. Ze hield het meest van Oscar Wilde, van Anton Tsjechov en van Colette. Ze schreef massa's recensies.

In de vele biografieën die over haar zijn verschenen, is sprake van ongemak in de reacties van haar omgeving op haar persoon. Mansfields Nieuw-Zeelandse afkomst en accent speelden mee in die perceptie van haar eigenaardigheid, haar wilde, rusteloze gedrag — ook vertaald in een enorm aantal verhuizingen — haar schimmige verleden en haar brutale directheid, die in schril contrast stonden met de heersende 'English niceness'. Ze hield ervan zich te verkleden en andere namen aan te nemen, was een vat vol tegenstellingen: direct én geheimzinnig, verlegen én dominant, hilarisch én zwartgallig, zielsgelukkig én wanhopig, en uiteindelijk: doodziek én professioneel openbloeiend, hoopvol én doodsbenauwd. Ik zal u maar meteen vertellen dat Katherine Mansfield aan tuberculose stierf toen ze pas 34 was.

Haar tbc noopte haar niet het kettingroken in te dijken. Ze rookte zo graag en ikzelf, vaak worstelend met de sigaret, word telkens als ik nog eens ben gestopt, gekweld door de volgende passage uit haar korte verhaal ‘Vergif’ uit 1921:

Er zijn tijden dat een sigaret het enige juiste is om je over een moment heen te helpen. Ze is zelfs meer dan een bondgenoot; ze is een geheime, volmaakte vriendin, die er alles van afweet en het volkomen begrijpt. Terwijl je rookt kijk je op haar neer - glimlachend of fronsend, al naargelang de omstandigheden - je inhaleert diep en ademt de rook in een langzame waaier uit. Dit was een van die momenten.

Hoewel ze vaak paden kruiste met de Londense Bloomsburygroep, bleef ze bij uitstek de buitenstaander die ze altijd was geweest. Met Leonard en Virginia Woolf zou ze een complexe vriendschap opbouwen. Mansfields eerste 'volwassen' verhaal (zoals ze dat zelf zag) 'Prelude' werd door hen uitgegeven. Virginia Woolfs eerste indruk van haar was, zoals bij velen, níet positief. Ze omschreef Mansfield als 'a civet cat that had taken to streetwalking'.

Ik moest die civetkat opzoeken: een exotisch, bizar dier met een geur (het is trouwens die kat van wier uitwerpselen de duurste koffie ter wereld wordt gemaakt). Het solitaire dier leeft voornamelijk 's nachts, iets wat wel voor de eeuwig slapeloze Mansfield opging. Later zou Virginia Woolf in haar dagboek schrijven: 'Haar werk is het enige waarop ik ooit jaloers ben geweest.'

Tijdens haar eerste stappen in de Britse literaire wereld, was Katherine Mansfield al een vrouw met een verleden. Ze werd in 1888 geboren als Kathleen Mansfield Beauchamp (in Nieuw-Zeeland wordt dat blijkbaar uitgesproken als 'Beecham'), in een gezin van rijke kolonialen in Wellington, Nieuw-Zeeland, als derde van zes. Van bij het begin is Katherine, dan nog Kathleen — of Katie, of Kazz — de rebel, het enfant terrible.

De enige met wie ze het binnen het gezin goed zal kunnen vinden, is de jongste: haar broertje Leslie. Katherine heeft woedeaanvallen of weigert te praten, legt een aandachtshonger aan de dag die haar ouders en keurige zussen op de zenuwen werkt, lijkt vaak een pathologische leugenaar, blijkt anderzijds verstandig en weet anderen te entertainen met haar imitaties van vriend en vijand. Later zal ze naar zichzelf terugkijken als ‘het lelijke eendje’. In haar verhalen zal ze heel vaak terugkeren naar het land en het gezin waaruit ze komt.

Vincent O'Sullivan beweert in zijn inleiding bij de Selected Letters van Katherine Mansfield dat zij altijd op zoek is gegaan naar de liefde van haar vader. Dat is wel zo, maar de vader lijkt me op zich een nogal oninteressante opgeblonken bankier en zakenman — 'een Tolstoy-personage', zo beschrijft zijn dochter hem zelf — wiens voornaamste ambitie erin bestaat steeds rijker te worden, wat hem overigens aardig lukt. Van zijn dochters verlangt hij dat ze zo damesachtig mogelijk worden en zo rijk mogelijke mannen aan de haak slaan.

Crucialer lijkt mij de rol die Mansfields moeder Annie heeft gespeeld. Een jeugdvriendin van Mansfield, Marion Ruddick, getuigt over hoe de moeder, na een halfjaar vakantie van Europa terugkeert en haar wachtende gezin van op het dek van het schip dat haar terugbrengt gadeslaat (mijn vertaling):

Ze keek op een afstandelijke manier naar de groep en in mijn herinnering was ze niet bepaald overgelukkig, wat ik wel had verwacht na zo'n lange afwezigheid. Uiteindelijk sprak ze eerst tegen Kathleen, op een manier die voor iedereen hoorbaar moest zijn. 'Wel, Katheen', zei ze. 'Ik zie dat je nog altijd even dik bent.' En ik ving een glimp van Kathleen op, haar ogen flitsten, woede kleurde haar gezicht, voor ze zich omdraaide en haar krullen over haar schouder wierp.

In haar autobiografisch geïnspireerde verhaal 'At the Bay' zal Mansfield over de moeder schrijven:

She did not love her children. It was useless pretending. Even if she had had the strength she would never have nursed and played with the little girls. No, it was as though a cold breath had chilled her through and through on each of those awful journeys; she had no warmth left to give them.

Gelukkig is er wel een liefdevolle grootmoeder, die eveneens een plaats krijgt in de verhalen.

Veelzeggend is ook de reactie van de moeder wanneer haar lastige derde kind zich later in Londen in de problemen heeft gewerkt. De vrouw reist de wereld over, vindt Kathleen vijf maanden zwanger — van een andere man dan George Bowden, met wie ze in een opwelling is getrouwd, maar die ze op haar huwelijksnacht heeft verlaten — en op de koop toe blijkt ze iets als een lesbische relatie te hebben. De moeder zucht diep, neemt haar zwangere dochter mee naar Duitsland, laat haar daar achter in een kuuroord waar niemand hun familie kent, reist zo snel ze kan weer naar Nieuw-Zeeland en schrapt Kathleen daar onmiddellijk uit haar testament. Later zullen moeder en dochter wel weer met elkaar corresponderen, maar Katherine blijft onterfd. Aangrijpend dat Katherine Mansfield haar moeder is gaan idealiseren na haar dood.

Wat Katherines biseksualiteit betreft: die was volstrekt onaanvaardbaar voor de tijd en omgeving waarin ze opgroeide. Queen Victoria, die heerste tot 1901 (Mansfield was toen 13), had homoseksualiteit bij wet verboden, maar daar expliciet bij laten opnemen dat het ging over liefde tussen mannen. Dat er ook zoiets bestond tussen vrouwen weigerde zij namelijk pertinent te geloven, zo erg kon het volgens haar niet gesteld zijn met de realiteit.

Katherine deed er in deze context nog een schepje bovenop met haar eerste liefde, Maata Mahupuku, die niet alleen vrouw maar ook Maori was.

Ook nog in Nieuw-Zeeland had Katherine een korte, vurige relatie met de oudere kunstenares Edith Kathleen Bendall, die dit mooie schilderij van haar maakte:

Als tiener wordt Mansfield vervolgens naar Queens College in Londen gestuurd, een wat alternatieve meisjesschool, waaruit verschillende suffragettes zullen oprijzen. Ze maakt er kennis met Ida Constance Baker, die Katherine briljant vindt en algauw nog maar een wens heeft: haar dienen. Mansfield gaat daarop in. Tot aan haar dood zal Ida (‘LM’ genoemd) aan haar zijde blijven, voor haar zorgen en haar volgen op haar eindeloze dooltochten door Europa. 'Zoals zij aan haar werk was toegewijd, zo was ik toegewijd aan haar', zei Ida daarover in haar biografie, of beter hagiografie, over Mansfield. Ida had er een hekel aan als hun relatie naderhand sadomasochistisch werd genoemd. Volgens beide partijen was er ook nooit een erotische zijde aan hun band, al noemden velen Ida Mansfields vrouw. Als Mansfield razend was — niet zelden het geval — dan werkte ze dat op Ida uit, en Ida's devotie zélf kon haar enorm op de zenuwen werken. Kort voor haar dood vertrouwde ze haar echter toe dat ze de beste vrouw was geweest die ze zich had kunnen wensen, maar dat ze nu zelfstandig moest worden. Ida werd negentig en overleefde haar idool dus met 56 jaar.

Dat Mansfield zelf tegen haar lesbische kant vocht, en misschien daarom halsoverkop met die meneer Bowden trouwde en hem onmiddellijk weer verliet, blijkt bijvoorbeeld uit een brief, die ze ofwel voor Bowden, ofwel voor Ida heeft achtergelaten in 1909. Op de enveloppe had ze geschreven dat hij pas mocht worden geopend na haar dood. Ze schrijft:

In Nieuw-Zeeland had Wilde zo'n grote en vreselijke invloed op me dat ik constant onderworpen werd aan exact dezelfde aanvallen van waanzin als degene die zijn mentale verval veroorzaakten. Als ik me nu slecht voel - komen die terug.

En in diezelfde brief vermeldt ze dat Rudolf, een jeugdvriend die ze in Brussel had ontmoet, door dezelfde 'aandoening' of 'gekte' zelfmoord pleegde. Het doet vermoeden dat toen ze in de koortsige periode waarin ze zwanger was van de ene man en weggelopen van de andere zelf zonder aanwijsbare redenen naar Brussel reisde, misschien ook de bedoeling had zelfmoord te plegen.

Maar toen, in 1909, bracht haar moeder haar dus naar dat Duitse kuuroord, waar Katherine al snel wegtrok om zich in Pension Müller te vestigen. Daar krijgt ze een miskraam op 5,5 maand - een diep verdriet. Ook schrijft ze er haar eerste verhalenbundel: In een Duits Pension, die getuigt van haar humor en observatiekracht, maar die ze later niet herdrukt wil zien. Haar allereerste verhaal 'Het-Kind-dat-Moe-was' brengt haar in de problemen, omdat het goed lijkt op een verhaal van Tsjechov. Ze zag het als een oefening, maar had beter niet over de gelijkenis gezwegen toen het verhaal werd gepubliceerd.

De man die haar in Duitsland met het werk van Tsjechov in contact brengt, de Poolse vertaler Floryan Sobieniowski, wordt een van de dubieuze mannen in haar leven. Na een passionele en liefdevolle relatie, blijkt hij haar gonorroe te hebben gegeven, een geslachtsziekte die Mansfields gezondheid voorgoed zal ondermijnen en voor haar onvruchtbaarheid zal zorgen. Al weet ze niet wat het is, Mansfield voelt dat ze iets onder de leden heeft door hem, en verdwijnt. Zijn liefdesverdriet slaat om in wraak: hij blijft in haar verdere leven geregeld opduiken als stalker, en, wanneer ze al stervende is, als afperser.

Een andere man: A.R. Orage wordt in 1910 haar mentor en publiceert haar eerste verhalen in zijn tijdschrift New Age. Wanneer Mansfield later echter ook in een ander tijdschrift wil publiceren, Rhythm, keert hij zich op een even kinderachtige als vileine manier tegen haar. Na haar dood meldt hij dat ze de enige vrouw was van wie hij ooit heeft gehouden.

En dan is er de ingewikkelde driehoeksverhouding tussen haar, John Middleton Murry en D.H. Lawrence. Murry komt eerst bij haar inwonen en wordt dan haar partner. D.H. Lawrence heeft echter veel meer met Mansfield gemeen. Verwerkingen van haar persoon en haar verleden zijn terug te vinden in meerdere van zijn boeken, onder andere in het personage Gudrun in Women in Love. Murry, zeker de mindere schrijver van de drie, kijkt enorm op naar Lawrence, die op zijn beurt een moeilijke relatie heeft met de Duitse gescheiden vrouw Frieda. Ze zijn allemaal buitenbeentjes. De twee mannen hebben zich met hun verstand opgewerkt uit de arbeidersklasse, de vrouwen zijn buitenlands.

Vijf maanden wonen de vier samen, maar Lawrence' woedeaanvallen doen Mansfield en Murry op de vlucht slaan. Waarschijnlijk heeft Lawrence de door gonorroe verzwakte Mansfield in die periode met tbc besmet. In 1918 komt de vriendschap tussen Mansfield en Lawrence weer volop tot bloei, maar wanneer Murry's jaloezie daarover te groot wordt, en hij zijn intussen verworven machtspositie als hoofdredacteur van een krant misbruikt om Lawrence werk te ontzeggen, kiest Katherine de zijde van haar man, Murry dus, wat Lawrence een woedend epistel ontlokt met daarin de verwensing:

'Ach, sterf toch gewoon!'

Iets wat Mansfield kort daarna zal doen.

De relatie tussen Murry en Mansfield — de twee tijgers, zoals ze door tijdgenoten werden genoemd — is dubbel. Manfield noteerde in haar dagboek over hem:

Ik betreur het wel dat hij niet warm, onstuimig, vurig, ad rem, zorgeloos, vrijgevig, levenslustig, geestdriftig is. Maar het maakt geen verschil voor mijn liefde.

En waarschijnlijk was dat waar, ze hield toch van hem, en schreef aan niemand zoveel brieven. Het heeft haar zeker veel pijn gedaan dat Murry tijdens haar aftakeling en in de warmere oorden waar ze verbleef in de hoop van haar tbc te worden verlost, zo weinig tijd met haar doorbracht, opging in zijn plots bloeiende carrière en in een jongere maîtresse. Murry lijkt vooral gehouden te hebben van het idee Katherine Mansfield, en was ervan overtuigd dat hij haar beste zelf naar boven bracht, wat vooral betekende dat hij haar niet volledig wilde zien.

Een jaar na haar dood trouwde Murry met ene Vivian die zich kleedde als Mansfield en trachtte te schrijven als Mansfield. Het is hem door velen — D.H. Lawrence op kop — kwalijk genomen dat hij Mansfields oeuvre na haar dood zo naar zijn hand heeft gezet. In zijn biografie Katherine Mansfield: A Darker View laat Jeffrey Meyers geen spaander van Murry heel. Murry heeft de brieven uitgegeven waarin hij mooi naar voren kwam, korte verhalen gepubliceerd die Mansfield liever niet aan de wereld had getoond. En dat heeft hem geen windeieren gelegd. In een dagboekfragment van Murry's broer Arthur (Richard), vermeldt die dat hij nog nooit zo'n grappig, verstandig en entertainend mens als Katherine heeft ontmoet, en dat hij vindt dat zijn broer haar remt, als mens en als auteur. Toch heeft John Middletond Murry er ook toe bijgedragen dat we Mansfield niet zijn vergeten — hier misschien wel, maar de massa biografieën en heruitgaven van haar werk vertellen een heel ander verhaal, in de eerste plaats in Nieuw-Zeeland, waar ze haar eigen postzegel heeft — en ik ben er zelf niet rouwig om dat ik die door hem postuum uitgegeven bundels van haar heb kunnen lezen.

Laten we Manfields mannen en hun psychische problematiek omtrent een vrouw die ze bewonderden met een gelaten 'nil novi sub sole' achter ons laten, en terugkeren naar haar werk. Naar haar personages, bijvoorbeeld, voor wie ze keihard is en die ze vaak voor de keuze plaatst zich te conformeren aan wat familie en maatschappij van hen verwachten, of een authentiek, vrij persoon te worden.

In Bliss (Gelukzalig) — en in haar debuutbundel eveneens — valt het op dat haar vrouwelijke personages er nog meer van langs krijgen dan de mannelijke. Geweldig is bijvoorbeeld 'The Escape', waarin een man van zijn vrouw voor werkelijk alles de schuld krijgt. In 'A cup of tea' uit The Doves' Nest wil een rijke dame zich per se ontfermen over een arm meisje. Overigens een mooi voorbeeld van het heerlijke, levendige ritme van Mansfield, haar originele gebruik van interpunctie en haar 'acteren op papier':

She was going to prove to this girl that — wonderful things did happen in life, that — fairy godmothers were real, that — rich people had hearts, and women were sisters.

Haar man weet wel hoe hij abrupt een einde kan maken aan die bui. Hij noemt de zwerfster 'astonishingly pretty', waarna het meisje van de vrouw wat kleingeld in de hand krijgt gepropt en het huis zo snel mogelijk moet verlaten. Het maakt benieuwd naar hoe Mansfields blik op vrouwen zou zijn geëvolueerd, mocht zij langer hebben kunnen leven. Want zoiets verandert wel eens.

The Garden-Party opent met een verhaal over Nieuw-Zeeland ('At the Bay'). Onder andere hier duikt het meisje Kezia op, waarin we Mansfield als kind herkennen. Kezia kijkt vanop een afstand naar haar gezinsleden en haar klasgenoten, wat van Mansfield ook een auteur met een heldere blik op standenverschillen maakt. In 'Het tuinfeest' is die thematiek eveneens aan de orde. Mansfields alter ego heet hier Laura, en ze heeft een lieve broer genaamd Laurie. Omdat ze zelf tekort werd gedaan binnen het gezin, identificeerde Mansfield zich als kind met het personeel en de arme mensen verderop in de straat. Toch tekende ze later, zelf arm, geregeld in haar dagboeken op dat ze geen enkel talent had voor armoede, wat velen die haar hebben gekend bevestigden; ze bleef geld uitgeven alsof ze het had.

Ook was ze van plan de Eerste Wereldoorlog straal te negeren. Ze was op dat moment al samen met Murry, die er later in zijn autobiografie over noteerde:

We waren niet voor de oorlog, noch ertegen. Om voor of tegen iets te zijn, moet het tot je wereld behoren; en dit was niet de onze.

Daar dacht de oorlog anders over. In 1915 kwam haar geliefde broer Leslie om toen hij het gebruik van een granaat stond te onderrichten: ze ontplofte in zijn hand.

Hij ligt hier bij ons begraven, in Ploegsteert. Zijn laatste woorden waren: 'Til mijn hoofd op, Katie.' En het laatste wat zij hem in een snelle krabbel had geschreven was: 'Dit is geen brief, ik neem je slechts even in mijn armen.' Veertien dagen voor zijn dood had Leslie nog bij haar en Murry in Londen gelogeerd, ze hadden gesproken over samenwonen in Londen en samen naar Nieuw-Zeeland reizen. Het verdriet van Mansfield over zijn dood was enorm, en doordringt veel van haar verhalen met heimwee naar een kindertijd in een zoveel warmer, mysterieuzer land. In het verhaal 'The woman at the store' in de bundel Something childish schrijft ze:

Er is geen schemer in onze Nieuw-Zeelandse dagen, maar een wonderlijk halfuur waarin alles grotesk schijnt — angstaanjagend — alsof de wilde geest van het land rondwaart en hoonlacht bij wat hij ziet.

Haar verhalen lijken in dit wonderlijke halfuur te zijn verwekt.

Tijdens haar laatste jaren schreef Mansfield enorm veel, tegen de klok, ze wilde nog zoveel doen. 'I am a writer first', noteerde ze in haar dagboek. Haar laatste weken bracht ze door in de Walden-achtige commune van de Rus Gurdjieff, in Fontainebleau, Frankrijk, waar ze ook werd begraven. Ze was er, naar verluidt, niet ongelukkig.

Mansfields leven had iets van een koortsige nachtmerrie. De biografie die Claire Tomalin over haar schreef heb ik naar het einde toe door tranen gelezen. Ze heeft niet de tijd gekregen haar talent nog vele keren opnieuw te bewijzen, maar zelfs het beperkte oeuvre dat ze achterliet was kwalitatief niet minder dan dat van Woolf en Lawrence, en Woolf en Lawrence beseften dat. Dus wat ik u hier vanavond kwam zeggen is: zij was een Hele Grote. En ze verdient het dat u haar leest. In haar verhalen zult u niets dan leven vinden.


Annelies Verbeke, december 2019
Annelies Verbeke
19.12.2019