Deze tekst heeft geen titel

Nicolas Ancion
04.04.2019
Auteurstekst
Nicolas Ancion Dr 22

De Franstalige Belgische schrijver Nicolas Ancion kreeg voor het voorbije Passa Porta Festival een schrijfopdracht in het kader van het programma ‘Conversaties met denkbeeldige lezers’. Hieronder lees je de Nederlandse vertaling van zijn tekst door Katelijne De Vuyst.

Meer dan welke menselijke activiteit ook heeft het leesplezier iets magisch. Datgene wat zich letterlijk in het hoofd van de lezer afspeelt als zijn blik de tekst tegemoet treedt, is zo rijk en zo intens dat de werkelijkheid door die mentale kracht, door die koortsachtige hersenactiviteit wordt verdrongen en op een afstand gehouden.

Elke lezer herinnert zich wel een leesmoment waarop hij onbewust yoga heeft beoefend en opeens besefte dat hij niet langer zát in de fauteuil waarin hij zich bij aanvang van de roman had genesteld, maar achterover lag met zijn knieën om een armleuning gevouwen, zijn nek tegen de andere rustend, en dat alles wat tussen beide houdingen in op de wereld was voorgevallen om zo te zeggen niet had bestaan.

De essentie bevond zich elders. Maar waar?
Nergens, zo simpel is het.

Want datgene wat zich, tellurisch gezien toch, ergens onder de hersenpan van de lezer afspeelt, vindt niet plaats, heeft geen plaats terwijl, inderdaad, alles zich voor onze ogen lijkt te hebben voltrokken. We hebben de indruk dat we alles hebben waargenomen, geroken en vooral gevoeld zonder dat we onze luie stoel hebben verlaten, het behangpapier in de salon, de Ikeameubelen van onze kamer, het gebogen plafond van de TGV of de metro. In de trein, in het vliegtuig legt de lezer ontelbare kilometers af, doorkruist hij werelddelen zonder er acht op te slaan. Terwijl datgene waardoor hij geboeid wordt, niet bestaat. En toch beleeft hij het echt, van begin tot eind, van de eerste tot de laatste regel.

Lezen is leven, elke lezer zal dat beamen. En ook de schrijver weet het.

Fictie is niet alleen maar een wonderlijke leugen, ze is vooral (en ook) een wonder. Een uitnodiging om een onbestaande wereld te verkennen en tot leven te wekken. Zoals Alice de konijnenpijp binnendringt, opent de lezer, die een boek ter hand neemt en de eerste nutteloze bladzijden omslaat, de toegang tot een niet alleen onzichtbare, maar vooral onbestaande wereld, tot hij zich zelf in dat universum waagt.

Nu eens komt hij terecht in een dicht oerwoud, waar hij zich met een machete een weg moet banen (‘een Bijlenpaleis’ zou François Muir hebben geschreven), dan weer zit hij op een luxueus cruiseschip waar alle diensten inbegrepen zijn (ontsnappingslectuur, zouden anderen zeggen). De echte magie rijst dus niet op dankzij de pen van de auteur, maar in het hoofd van de lezer, soms ook in zijn ademtocht, wanneer hij de tekst hardop laat weerklinken. Een goede lezer is in mijn ogen niet noodzakelijk degene die op zoek gaat naar het moeilijkste werk, de zwarte pistes en de hindernissenparcours, waar je blijk moet geven van je expertise en geen moment verstek mag laten gaan. Als jonge student aan de universiteit dacht ik dat wél. Ik was ervan overtuigd dat je op het vlak van het lezen, net als in de rest van het heelal, hiërarchieën en indelingen had, goede en slechte lezers, povere, verdienstelijke, ijverige en luie lezers. Van naïviteit gesproken! Wat een bekrompen gedachte. Een goede lezer houdt ervan het deurtje open te duwen, glipt met plezier door de spiegel. Sommigen doen het alleen om te kunnen ontsnappen, voor het plezier onechte verhalen te beleven die onechte mensen in een onechte omgeving zijn overkomen. Uit die lotgevallen putten ze vertrouwen over de toestand van de wereld. Ik gun het hun. Anderen hebben subtielere, preciezere, duidelijker omschreven verlangens. Ze dichten de woorden een heilige waarde toe, ze zien de literatuur als een soort religie – ze krijgen mijn zegen, ze mogen ook meteen zaligverklaard worden als ze dat willen. Sommigen lezen dezelfde roman tienmaal opnieuw, zoals anderen elk jaar naar dezelfde camping op vakantie gaan. Waarom niet? De blauwe zee of Op zoek naar de verloren tijd, wat maakt het uit?

Zo.
Ik heb al veel gepraat, maar nog niets gezegd. Dat is mijn gewoonte. Om niet te zeggen mijn handelsmerk. Want de kwestie van de lezer heb ik lang geleden al opgelost en wel op twee verschillende manieren.

Maar voor ik het daarover heb, wijs ik u erop dat het voor de arme, op zijn tekst zwoegende schrijver haast een eeuwigheid duurt voordat de lezer bestaat. Het schrijfproces neemt vele eenzame maanden in beslag. Aan zijn tafel ziet de auteur taferelen opdoemen, onderscheidt hij verschillende werelden, geuren, voelt hij dat uitdagingen ergens in de periferie van zijn blikveld trillen. Hij hoort ook stemmen. Maar dat alles heeft nog geen vorm. Het is slechts nevel. Vloeibare meststof. De eerste zin trekt alle andere op gang. Dat geldt voor dit stuk net zo goed als voor alle andere teksten. Woorden, niets dan woorden. Een onderwerp, een werkwoord, een tijd, een toon, een ritme. De rest volgt. Soms snel en moeiteloos als een bergriviertje dat van rots naar rots tussen de varens valt. Soms moeizaam, als een brakke waterplas waarin alleen een paar bestraalde planten en radioactieve weekdieren bewegen. De auteur zit in het slop. De kans is groot dat hij nooit levend uit het labyrint tevoorschijn komt, dat hij evenwel eigenhandig heeft gebouwd.

Zo komt een romanschrijver vaak in die situatie terecht. Hij heeft de tijd niet om aan zijn lezers te denken, hij wil zijn vel redden. Hij zoekt de kortste weg naar de uitgang. Hij stikt, hij heeft lucht nodig.

Misschien zou hij weer op adem komen, afstand kunnen nemen als hij net wel aan zijn lezers dacht, als hij even op zijn krent ging zitten in plaats van vergeefs tekeer te gaan. Hij zou dan de bergbeek kunnen horen, die helemaal boven ruist, en zich laten meedrijven op de stroom van de woorden. Maar dat doet hij slechts zelden. Hij knijpt zijn ogen dicht, stopt zijn vingers in zijn oren en zakt nog wat dieper weg in het drasland van zijn tekst.

Een auteur die op zulke momenten aan zijn lezer denkt, zegt hij bij zichzelf dat, als iemand zijn geschriften ooit leest, de werkzaamheden achter de rug zijn en dat de schrijver de klus heeft geklaard. Levend, mag je hopen, maar niet altijd.

Ik vrees dat de lezer voor de meeste schrijvers veel te laat komt, nadat de taak erop zit. Tijdens het schrijfproces is de lezer slechts een abstractie. En de persoon die de auteur achteraf, na de publicatie van de tekst, ontmoet, krijgt de kans niet veel te zeggen. Meestal is hij gekomen om naar de auteur te luisteren, niet om hem mee te delen wat de lectuur bij hem heeft losgemaakt.

Als een schrijver over zijn nieuwe boek komt praten, hebben de lezers dat nog niet gelezen. Een comfortabele toestand, zo kunnen ze de nonsens die hij vertelt niet tegenspreken. Ze kunnen zijn armzalige verkoperspraatjes niet onderuithalen of zeggen dat de kern elders zit, dat zijn boek over iets anders gaat, of iets anders zegt. Dat zijn boek niet het boek is dat hij dacht te schrijven, maar een heel ander artefact. En dat alleen dat laatste enig belang heeft.

Wanneer een lezer een boek laat dedicaceren, beperkt hij zich meestal tot een goedbedoeld compliment (‘ik heb die titel heel graag gelezen’). Uiteraard doet dat plezier, maar het helpt je niet echt te snappen wie je lezer is of hoe hij je boeken leest.

Slecht, zal een depressieve schrijver wellicht zeggen. Te weinig, zal de berooide auteur eraan toevoegen. Te aandachtig, zeggen zij die door de kritiek werden neergesabeld. Te laat vooral, komt nooit meer uit de mond van hem die de geest heeft gegeven voordat zijn werk succes kende. U mag het lijstje naar hartenlust aanvullen, het is rechtenvrij.

Ik zei hierboven dat ik dat ik het probleem heb opgelost. Dat klopt. Niet dat ik een algehele oplossing heb gevonden, nee, ik heb er twee gekozen, die nogal van elkaar verschillen.

Om te beginnen bezoek ik vaak scholen. Al meer dan twintig jaar. Vanwege een toeval dat ik niet kan verklaren (maar dat me goed uitkomt) vallen de boeken die ik voor oudere lezers bestemde vaak in de smaak bij jongere lezers. En bij hun leraren. Dat is mooi meegenomen.

Als ik in de klas de leerlingen ontmoet, maak ik kennis met echte lezers. Zowat vijftig maal per jaar. Sinds twintig jaar, dat betekent vele duizenden leerlingen. Met ogen, handen, puistjes ook (de leeftijd!). In een woord, met lichamen. Met duidelijke meningen ook. Met vragen, suggesties en een spontaneïteit die je elders maar zelden tegenkomt. Niets is beter dan een lezer die een boek opgedrongen heeft gekregen, als je het achterste van zijn tong te zien wil krijgen. Ze nemen het je kwalijk. Ze zijn woest. Ze zijn blij dat je gekomen bent, want nu kunnen ze het in je gezicht zeggen. En ze beseffen dat zij ons zich evenmin zo hebben voorgesteld. Met puistjes, een slecht geschoren kin, wallen onder de ogen, in een woord, met een lichaam.

Jaar na jaar vind ik ze jonger en ik vraag me af waarom. Het gebeurt hoe langer hoe vaker dat ze nog niet geboren waren toen ik de tekst schreef die ze hebben gelezen. Ik kon dus niet aan hen denken toen ik alleen voor mijn schrift en mijn pc zat. En toch zijn zij mijn lezers.

Sommigen drukken zich niet vlot in het Frans uit en hebben de taal op school geleerd. Soms gaat het om het eerste boek dat ze van a tot z lezen. Aan hen dacht ik niet toen ik probeerde levend uit het moeras van mijn verhaal te ontsnappen… Vaak is er zoveel tijd verlopen sinds ik het boek schreef dat ze het verhaal en de personages beter kennen dan ik. Niet ik beantwoord hun vragen, zij leggen me uit waarom ze die stellen en samen proberen we er een antwoord op te vinden. Zij met hun wat ongenuanceerde zekerheden, ik met mijn twijfels en obsessies. Samen zijn we slimmer dan ieder apart. Alweer iets magisch. Zoals het lezen.

Het debat, de ontmoeting, de discussie en de ideeën die we gezamenlijk uitdiepen – het is wonderbaarlijk.
Daarom word ik die schoolbezoeken nooit moe, ook al is het vast heel lang geleden dat ik mijn duizendste klas zag.

Ik heb u zopas gezegd dat ik twee oplossingen had. Het wordt tijd dat ik het over de tweede heb. Ze is veel inniger verbonden met het schrijven zelf. Sinds een paar jaar ga ik de uitdaging aan rechtstreeks voor een publiek te schrijven. Tijdens een performance, zoals dat heet in de hedendaagse kunst. Een grote trap in de kont, zeg ik in mensentaal. Vijfmaal heb ik gezegd dat ik een roman zou schrijven in welgeteld 24 uur. En heb ik dat gedaan. Vijfmaal. Behalve het plezier in één dag en één nacht te voltooien waar ik in zes maanden niet in slaag, is er het permanente geluksgevoel dat ik niet alleen schrijf, maar dat ik het rechtstreeks doe, voortdurend in contact met de lezers. Want de tekst die tijdens die marathons ontstaat, is meteen toegankelijk op internet, in real time. Zodat honderden lezers tegelijkertijd het schrijfproces op de voet kunnen volgen en me hun indrukken en aanmoedigingen kunnen sturen.

Me ook fruit kunnen brengen. En water, om het uit te houden.

Uit die performances heb ik geleerd hoe aardig en attent de lezers wel niet zijn. In welke mate fictie bij hen iets intiems, iets uitzonderlijks laat ontwaken. Voor hen is lezen een avontuur. Een expeditie, een reis. Zoals het schrijven voor mij. Ik weet nooit waar ik naartoe ga, nog minder hoe ik het eindpunt zal bereiken, via welke omwegen en in welke staat. Het is mijn schrijfplezier. Mijn nachtmerrie ook.

Ik zeg het nogmaals, het is een wonder als je kunt zien dat die dwalingen en niet afgebakende trajecten in de geest van de lezer uiteindelijk aanknopingspunten vormen. In het beste geval nemen ze achteraf uit het verhaal emoties en herinneringen mee. Misschien zijn ze wat groter geworden.

Soms zijn ze ervan overtuigd dat mijn boek hen geholpen heeft.

Uiteraard vergissen ze zich.

Want zíj helpen mij rotsvast te blijven geloven dat fictie sterker en explosiever is dan het leven. Dank daarvoor.

En omdat deze tekst geen titel heeft, laat ik het voor één keer aan zijn lezer over hem er een te geven. Zo nodig krijgt die een bic van me om hem bovenaan op de eerste bladzijde te zetten. En als je zin hebt, kunnen we erover praten. Daarover en over wat dan ook. Bijvoorbeeld over het verschil tussen magie en goocheltrucs.

Nicolas Ancion
04.04.2019