In residentie: Open brief aan een vroege merel

Daniel Canty
11.03.2020
Auteurstekst
Dennis Bertuch Mv Fkcrpn924 Unsplash

In januari en februari werd het schrijversappartement van Passa Porta bewoond door de Quebecse auteur Daniel Canty. Hij werkte er aan zijn volgende boek getiteld Oiseaux civils en nam deel aan een vertaalworkshop voor Nederlandstaligen in onze reeks Found in Translation. Kort voor zijn terugkeer naar de Canadese winter schreef hij nog deze open brief aan een vroege Brusselse vogel, hier te lezen in de vertaling van Daan Pieters.

Brussel, 25 februari 2020

Merel, een brief naar jou klinkt me als muziek in de oren.

Het appartement dat ik mag gebruiken, neemt de hele tweede verdieping in beslag. Ik ben als het ware mijn eigen buurman: twee deuren, waarvan er een niet open kan, komen uit op de overloop met de trap die ik neem als ik naar gewoonte ga wandelen in de stad. Wanneer ik me aan de voorkant van het gebouw bevind, in de schrijfkamer, en ik hoor voetstappen op de trap, iemand die rakelings langs de vergrendelde deur loopt, bekruipt me soms het gevoel dat mijn ronddwalende dubbelganger voorbijkomt. Dat Daniel de potdichte deur van het slot gaat ontgrendelen en zijn welwillende blik zal laten rusten op Daniel, die geconcentreerd zit te schrijven. Daarbij probeer ik mezelf zo weinig mogelijk te storen, en hij heeft zijn sleutel trouwens toch vergeten. Of die is sinds mensenheugenis zoekgeraakt.

Oiseaux civils. Wellevende vogels. Dat is de titel van mijn manuscript, en eerlijk gezegd: wat een heerlijk toeval. Ik besef dat er nog een geheimzinnige lege ruimte in het hart van dit gebouw is die aan jou toebehoort. Het raam van de slaapkamer bevindt zich tegenover dat van de woonkamer. Ze kijken allebei uit op een centrale lichtschacht. Sinds jij van je laat horen, heb ik die ‘de zingende schacht' genoemd. Hij is zo smal dat je er niet veel in kunt zien. Zelfs al ga ik bij mijn ramen staan en bekijk ik hem aandachtig uit alle hoeken, jij onttrekt je aan mijn blik. Aan de andere kant versterkt de schacht alle klanken die van buiten komen. Zo klinken de kletterende regen en de huilende wind dubbel zo hard. Binnen regent het zonder regen, waait het zonder wind, maar dan tweemaal luider. En jij, jij zingt in mijn oor.

Elke ochtend tussen zes en zeven uur stijgen drie trillers – een hele, nog een hele, en een kwartnoot – op van beneden. Ze toveren steevast een glimlach op mijn gezicht. Even later wordt het kind dat op de eerste verdieping woont wakker en roept 'Papa! Papa!' of 'Mama! Mama!', dat kan ik niet goed uitmaken. Ik vraag me af of ze jou ook horen. Waarschijnlijk niet. Hoe dan ook, onze band is niet – nooit – uitsluitend een kwestie van logica. Aan het einde van de middag, tussen vijf en zes, laat je je gekwinkeleer weer horen, en dan stel ik me voor hoe je daar helemaal boven zit. Toch is er niets veranderd aan je signaal of aan de schijnbare oorsprong daarvan. Voor mij komt jouw gezang immers niet van boven of van onderen. Het houdt gelijke tred met de dag. Het windt de klok op. Het richt zich naar de muzieksleutel van de uren…

Ik vraag me voortdurend af wat tekens werkelijk betekenen en hou graag een overzicht bij van de antwoorden die ik elke dag in flarden krijg. Al begrijp ik dan niets van je boodschap, van die drie indringende noten, ik weet dat ze verband houdt met iets dat ik op zijn minst graag zou kunnen herkennen. Maar één keer heb ik een andere vogel je van repliek horen dienen – fwiet! – met een enkele, haast verlegen noot. Hij zweeg al heel gauw. We hebben hem niet meer teruggezien, zoals men zegt. Als je zo vroeg op het jaar in je eentje zingt, ben je blijkbaar nog heel jong en heb je maar amper je geboortenest verlaten ('Papa! Mama!') om je eigen territorium op te eisen.

Zelf hoefde ik geen manier te bedenken om je te antwoorden. De meeste middagen zwerf ik door de stad, soms erg ver, en de zon is al ondergegaan voordat ik weer thuis neerstrijk. Toch komt de herinnering aan jou terug naar mij. Of ik je lied nu bij het ochtendgloren of de avondschemering hoor, het klinkt altijd even vertrouwd. Enkele dagen nadat ik je voor het eerst had gehoord, stuurde ik een opname van je ochtendlijke melodie naar een vriend die vaak vogels tekent om te achterhalen tot welke soort jij behoort. Net toen ik een e-mail met uitleg van hem kreeg, richtte ik mijn hoofd op en merkte ik dat ik me door een samenloop van toevallige omstandigheden in de avenue du Chant d'Oiseau of Vogelzanglaan bevond. Daar werd jij herkend als merel. Ik wilde niets liever. Het leek alsof we een frase open hadden gelaten bij het begin van de dag, en dat de wereld die na de middag voor ons had voltooid. Ik blijf het maar herhalen: woorden weten dingen over ons waar we ons niet bewust van zijn.

Mijn winter in Brussel loopt op zijn eind, binnenkort keer ik terug naar Quebec, waarna iemand anders in mijn plaats komt. Ik neem afscheid met deze slotopmerking: merula, je Latijnse naam, zou volgens de woordenboeken een verkleinwoord zijn van quasi mera, 'bijna alleen'. Als je voetstappen hoort weergalmen in het trappenhuis, bedenk dan dat iemand als ik daar nog steeds ronddwaalt, zoals jij ook nog blijft zingen. En dat tussen de wenteltrap waarop iemand naar beneden loopt en de schacht waarin jouw gezang klinkt, het evenwicht der dagen in stand wordt gehouden. Dat is net zo afhankelijk van de materie van het onzichtbare als van die van jouw boodschap.


Daniel



Vertaald uit het Frans door Daan Pieters

Daniel Canty
11.03.2020