Lieve Denkbeeldige Lezer,

Delphine Lecompte
21.03.2019
Auteurstekst
Lecompte Delphine © Koen Broos

Dichteres Delphine Lecompte kreeg van Passa Porta een schrijfopdracht voor het festivalprogramma Conversaties met denkbeeldige lezers. Zondag 31 maart leest zij onderstaande brief voor in het gezelschap van Nicolas Ancion, Stéphane Lambert, Koen Peeters en Lenny Peeters. Het publiek krijgt een tweetalige brochure met alle auteursteksten mee naar huis!


Lieve Denkbeeldige Lezer,

Ik werd wakker met het woord ‘toekan’ op mijn tong. Ik zei het woord een aantal keren luidop: toekan, toekan, toekan, toekan… Tot het nonsens werd. Dat kun je met bijna alle woorden doen, behalve met roetfilter. Roetfilter blijft altijd concreet en praktisch.
Ik heb ontbeten als een psychotische walvisjager: twee bananen, twee makrelen, en een spuitbus slagroom.
Aangezien het fel aan het regenen was had ik geen enkel excuus om het schrijven uit te stellen. Ik schreef een fenomenaal gedrochtelijk gedicht over mijn moeder. Over het wilde exuberante schuimbekkende seksleven van mijn moeder. Over haar affaire met een Hongaarse horlogemaker die haar (uiteraard) niet verdient.
Ondanks mijn gevorderde leeftijd blijf ik bezeten van mijn moeder; ik ben voortdurend met haar bezig en wil ook steeds weten waar ze zich bevindt en wat ze uitsteekt.
Ze is nu in Londen, ze bekijkt de pijn in de schilderijen van Mark Rothko, maar ze heeft ook aandacht voor het lijden van de vele loensende daklozen en de vele morsige straatartiesten (‘The People of the Abyss’).
Met mijn vader ben ik zelden bezig. Hij lijdt aan grootheids- en achtervolgingswanen, een verschrikkelijke combinatie. Hij is bitter omdat hij geen ster is geworden.
Al die mensen en hun gefnuikte ambities.. Ze moeten gewoon harder werken.
Klink ik nu te hardvochtig?
Ik ben nog steeds verliefd op J. Een onmogelijke liefde, want hij is van de herenliefde. Ik maakte een personage van hem (de bedeesde zeepzieder) om de pijn te bezweren. Het werkt. Als het werkt dan ben ik misschien niet verliefd genoeg.
Ondertussen heb ik dertig zeepziedergedichten geschreven. Slechts vier zijn echt goed. Ik zond ze naar J. Hij reageerde spaarzaam. Zijn spaarzaamheid begint me op de zenuwen te werken, het is emotionele gierigheid, en ik heb geen geduld met gierigheid, in geen enkele vorm.
Ik fantaseer over huiselijk geluk met J. We hebben een Chinese naakthond, het beestje is oliedom maar heel aanhankelijk. We hebben ook een kameleon, die is slim en eigengereid. We bedrijven constant de liefde, en achteraf is niemand ontredderd. Er komen geen vrienden of familieleden over de vloer, we zijn een eiland.
Dat klinkt allemaal vreselijk.
Ik heb veel geschreven de afgelopen maanden, maar ook erg veel gedronken. Ook nu ben ik aan het drinken. Zolang ik thuis blijf is er geen vuiltje aan de lucht; niemand lijdt onder mijn drankzucht. Terwijl ik dit opschrijf weet ik dat het niet waar is; er is wel iemand die lijdt: de oude kruisboogschutter lijdt.
Hij is mijn veelgeplaagde geliefde. Hij heet Omer (een naam die hij verafschuwt), en ik voer hem vaak op in mijn gedichten als ‘de oude kruisboogschutter.’
Hij maakt zich grote zorgen over mijn drankzucht. Hij begrijpt mijn wanhoop en mijn zelfdestructieve neigingen niet. Omdat ze hem vreemd zijn; hij is tevreden met zijn lot en verzet zich nergens tegen.
Deze brief wordt een egocentrisch raaskallen waar je niets aan zal hebben, lieve denkbeeldige lezer. Lees niettemin verder, ik smeek je.
Verder heb ik eigenlijk niet veel te melden: ik schrijf en richt mezelf te gronde. Ik geniet vooral van het schrijven.
Hoe gaat het met u? Wilt u mij eindelijk adopteren?? Dat zou mooi zijn.

Veel liefs,

Delphine


Nee, wacht! Ik was te snel, lieve denkbeeldige lezer. Ik ben nog niet klaar. Ik wil je nog niet opgeven…


Lieve Denkbeeldige Lezer,

Ik ken u niet, maar ik ben reeds verliefd. Ik hunker naar uw goedkeuren. Hoe afschuwelijk deerniswekkend; dit hunkeren en smachten van mij! En het wordt niet beter. Nee, het wordt nooit beter.
Mijn probleem is dat ik geen kind heb (is dit werkelijk je probleem?). Ik droom van een zoon, hij heet meestal Jozef, maar soms ook Mozes. Hij speelt de hobo, en af en toe de fagot.
In het Engels is een hobo een zwerver. Een mooi melancholisch woord.
Ik droom nooit van een dochter. Ik zou bang zijn om haar te verknoeien.
Het is duidelijk: ik ben een ellendeling.
Ik had geen gelukkige kindertijd, dit was grotendeels mijn eigen schuld; ik was stil en geniepig. Ik liep altijd maar weg. Weglopen was mijn enige hobby. Ik vond mijn opvoeders gênant en wansmakelijk, maar ook ontwapenend en ontroerend.
Ik groeide op in een badstad De Panne genaamd. Kent u De Panne? Ik werd opgevoed door de ouders van mijn moeder.
Van mijn grootvader hield ik hartstochtelijk. Hij nam me mee naar katholieke kerkdiensten, en leerde me Billy Wilder kennen.
Mijn vroegste herinnering is: de Noordzee. Ik ben een peuter, ik loop met mijn grootvader op de dijk, links de woeste Noordzee, en plots kan ik me niet inhouden; ik ren als een wilde naar de zee en word haast krankzinnig van vreugde. Ik ben nooit hersteld van dit moment.
Bijna al mijn dromen spelen zich af in een badstad.
Omer is immuun voor de aantrekkingskracht van de zee, verbijsterend vind ik dat.
Iets heel anders nu: er wordt van mij verwacht dat ik op een podium sta en mijn gedichten voordraag. Hoe raar. Ik was een paria, een sukkelaar. Ik had mij neergelegd bij die rol. En nu sta ik plots op allerlei podia in fancy venues, en het publiek draagt mij op handen!
Ik ben dankbaar, maar tegelijkertijd maakt het mij nerveus en onzeker.
Ik denk dat het zal voorbijgaan; dit succes(je), en dan zal ik zonder rancune terugkeren naar mijn grot.
Het kluizenaarschap heeft mij altijd aangetrokken; enkel eenzaten kunnen genialiteit en spirituele grootsheid bereiken.
Bent u mij nog niet beu?
Mag ik terugkeren naar de bedeesde zeepzieder, naar J.?
In feite ken ik hem amper. Hij is gekmakend gesloten, mysterieus, en ondoorgrondelijk.
Maar ik wil hem kennen, er is niets wat ik liever wil. Ik wil weten wie zijn favoriete ontdekkingsreiziger is, waarom hij zijn vader haat, en waar hij aan denkt wanneer hij macaronipinguïns op de televisie ziet passeren?
Ik wil weten of hij bang is om te stikken in radijzen, of Lapland hem aantrekt, en of hij ooit in de verleiding kwam om een minderjarige degenslikker aan te randen?
Ik wil weten wanneer hij zijn eerste melktand verloor, wanneer hij voor het eerst een liedje van Billie Holiday hoorde, en wanneer hij voor het eerst terugdacht aan de eerste keer dat hij een liedje van Billie Holiday hoorde?
Nu probeer ik een onweerlegbaar geniaal gedicht te schrijven om hem voor mij te winnen. Voodoo werkte niet, dan maar literatuur.
Wat een zielenpoot ben ik toch…
Bedankt niettemin dat u tot hier geraakte!

Veel liefs,

Delphine

Delphine Lecompte
21.03.2019