Aller vers le contenu

Het strand van Zushi en het land van sushi

Luk Van Haute
13.11.2025
min
texte d’auteur·ice

In ons nieuwe boekenprogramma Verschijningen laten we ook graag de mensen aan het woord die de buitenlandse literatuur voor ons ontsluiten: de vertalers. In de eerste editie, die plaatsvond op 5 november in de Passa Porta Bookshop, kwam vertaler en eminent kenner van de Japanse literatuur Luk Van Haute langs. Hij gaf er een verhelderende en bevlogen lezing over de “Japansheid” van schrijvers als Kenzaburo Oe, Kazuo Ishiguro, Haruki Murakami en Yoko Tawada. Je kan zijn woorden hier nalezen, en als je meer wil weten over Japanse geschiedenis en literatuur is zijn recente boek Trein naar Kamakura een dikke aanrader.

Een fragment, om in de sfeer te komen. 

Een kind gaat zitten op de steile helling van een witte duin met dorre grassprieten in de buurt van Zushi en strekt zijn benen. Met de noordenwind in zijn rug kijkt hij toe hoe het flauwe licht van de ondergaande zon wegzinkt achter de bergen van Izu, terwijl hij wacht op zijn vaders boot, die allang terug had moeten zijn van de open zee. Stel je de eenzaamheid en het verdriet van zo’n kinderhart voor. 

Het droge, dichte riet aan de oever van de rivier de Misaigo ruist in de strakke, zilte wind. Het ijs, dat zich tijdens de nachtelijke vloed ongemerkt aan de stengels had gehecht, is weer losgeslagen door de ochtendlijke eb en achtergelaten langs de waterlijn, waar het aan het eind van de dag nog ongesmolten een witte lijn vormt in het schemerduister. Hoe zou een reiziger die aan deze oever zijn vermoeide leden laat rusten het ooit aankunnen even achteloos om zich heen te kijken en zonder enige emotie zomaar zijn weg voort te zetten? De bijtende winterwind huilt door de kruinen van de bomen. (…) 

Op het moment dat de zon nog even een schaduw werpt over de landpunt van Abuzuri, kun je soms nog, als in een schilderij, twee dorpsjongens op ongezadelde paarden rustig over de zandbank in de riviermonding zien stappen. Tegen die tijd is er op het strand, voor zover het oog reikt, geen mens meer te bespeuren.  

Op een zonnige winterdag (veel winterdagen zijn zonnig in Japan) loop ik laat in de middag zelf op het strand van Zushi, amper een halfuurtje met de trein vanaf de buurt in Yokohama waar ik op dat moment verblijf, maar een heel andere wereld dan die grote havenstad. Toen ik de kaart van Yokohama en de ruimere omgeving bekeek, deed die plaatsnaam Zushi een belletje rinkelen. Hij wordt genoemd in het verhaal ‘Het vreugdevuur’, dat Doppo Kunikida (1871-1908) in 1896 schreef en waaruit u net dat fragment hoorde. 

Witte duinen zie ik ruim honderdvijfentwintig jaar later niet meer, het enige wit komt van flatgebouwen aan de overkant van de autoweg langs de kust. En dorpsjongens te paard bij de monding van de rivier, die nu de Tagoe wordt genoemd, behoren ook tot het verleden, maar wat ik wel nog zie is de ondergaande zon die wegzinkt achter de bergen van het schiereiland Izu, aan de overkant van de Sagami-baai, zoals u kunt zien op de foto. 

Het strand is nu een stuk minder verlaten dan een uur geleden, toen ik er een eerste keer langsliep. Er zijn best wat mensen te bespeuren die hier de zonsondergang komen bewonderen. Maar echt druk is het gelukkig niet. Eén ding doet me wel even twijfelen of ik op hetzelfde strand sta als dat beschreven in Doppo’s verhaal. Hij maakt namelijk geen melding van iets in het landschap wat zich nog veel prominenter aftekent dan de bergen van Izu: jawel, de iconische kegel van de Fuji daar vlak achter.  

Maar ach, het pseudoniem Doppo betekent letterlijk ‘einzelgänger’ en wellicht wilde de auteur die inderdaad bekend stond als een eigenzinnige dwarsligger eind negentiende eeuw al de clichés vermijden. 

Hoe dan ook, bij het horen van dit fragment zullen sommigen onder u wellicht hebben gedacht: o, dat is ‘typisch Japanse literatuur’: die natuurbeschrijvingen, dat lyrische, de geringe aandacht voor plot…  

Maar dan heb je ook bijvoorbeeld De vertellingen van duizend-en-een seconde (Issen ichibyō monogatari) van Taruho Inagaki, een verzameling van een zeventigtal ultrakorte verhaaltjes uit 1923, eveneens meer dan een eeuw geleden dus, waarin de verteller het voortdurend aan de stok krijgt met allerlei hemellichamen, wat vaak leidt tot gewelddadige confrontaties. Dit is er zo eentje: ‘Hoe ik de strijd aanging met een vallende ster’ (‘Ryūsei to kakutō shita hanashi’).

Toen ik op een avond terugreed van de opera    en met mijn auto uit de bocht kwam    botste ik tegen een vallende ster 

‘Loop niet zo in de weg!’    zei ik 

‘Jij kunt niet sturen!’    zei de vallende ster terug 

We grepen elkaar vast en rolden over de grond    Mijn hoge hoed werd platgedrukt    een gaslantaarn werd verbogen    een populier knapte af    Ik drukte de vallende ster tegen de grond    De vallende ster sprong weer op    Mijn hoofd sloeg tegen de rand van de stoep 

Na tweeën werd ik door de politie overeind geholpen en ging ik naar huis    Ik controleerde meteen of er kogels in mijn pistool zaten en klom op het dak    In de schaduw van de schoorsteen lag ik op de loer    Na een poosje zoefde de vallende ster over mijn hoofd    Ik mikte en pang!    De vallende ster beschreef een grote boog    en in het versluierd maanlicht viel hij op een glazen dak in de verte 

Ik holde de trap af    deed het licht uit en ging slapen 

Geef toe, als ik het u niet had gezegd, u zou nooit hebben gedacht: o, natuurlijk, dat is Japanse literatuur. Nee, je kunt moeilijk beweren dat er zoiets bestaat als ‘typisch Japanse’ literatuur. Dat heb ik een jaar of tien geleden al willen aantonen met mijn bloemlezing Liefdesdood in Kamara en andere verhalen, waarin zowel het verhaal van Doppo Kunikida als dat van Taruho Inagaki is opgenomen. En het blijkt ook uit mijn nieuwe boek, mag ik hopen.  

In een essay uit 1992, ‘Perspectieven op de Japanse film’ getiteld, begint de regisseur Nagisa Oshima (1932-2013) zijn betoog met de vraag of ‘de Japanse film’ eigenlijk wel bestaat. ‘De Japanse film bestaat wel degelijk,’ beantwoordt hij zelf die vraag. ‘Er zijn films gemaakt door Japanners waarin Japanners op het scherm Japans spreken. Dat zijn de Japanse films. En daarom bestaat de Japanse film.’ Maar Oshima, zestig op dat moment, is natuurlijk zijn ironische zelf. Zijn recentste film toen, Max mon Amour, speelt zich af in Frankrijk. De Max uit de titel is een chimpansee, zijn grote liefde wordt vertolkt door Charlotte Rampling en geen van beiden, geloof me vrij, spreekt Japans op het scherm. 

Kunnen we iets dergelijks stellen over Japanse literatuur? In de zin van: literatuur gemaakt door Japanners, waarin Japanners in Japan Japans met elkaar praten? Nee, ook deze definitie botst, voor zover ze ooit geldig was, steeds meer op haar grenzen. Of liever: die grenzen zijn hoe dan ook al overschreden. En net zoals sommige literatuur gemaakt door Japanners niet in het Japans is geschreven, zo is er ook literatuur in het Japans die niet door Japanners is geschreven, of die geen Japanse personages bevat enzovoort… 

Een bekend voorbeeld van de eerste categorie is Nobelprijswinnaar Kazuo Ishiguro, die op zijn vijfde naar Engeland verhuisde en zijn boeken in het Engels schrijft. Zijn recent verfilmde debuut A Pale View of Hills, dat speelt zich nog deels af in Japan en heeft Japanse personages. Maar zijn derde roman The Remains of the Day gaat over een butler. Veel Britser wordt het niet.  

Bij Yasunari Kawabata, in 1968 de eerste Japanse Nobellaureaat, konden Japanse nationalisten ongegeneerd vieren. Kawabata, met zijn geisha’s en zijn kraanvogels, beantwoordde helemaal aan het exotische beeld van Japan dat ze zelf zo graag propageren. Bij Kenzaburo Oe in 1994 was het een heel ander verhaal; die was een luis in de pels van de autoriteiten. En bij Ishiguro in 2017 was de verwarring helemaal compleet: hebben ‘wij Japanners’ nu die Nobelprijs gewonnen? 

Wie recent ook in de lijstjes met kandidaten opduikt is Yoko Tawada, nog zo’n ambigu geval. Zij studeerde Russische literatuur in Tokio en verhuisde begin jaren tachtig naar Hamburg. Daar studeerde ze Duitse literatuur en haalde vervolgens een doctoraat aan de Universiteit van Zürich. Sinds 2006 woont ze in Berlijn.  

Tawada debuteerde eind jaren tachtig als auteur, toen ze dus al in het buitenland woonde. En een deel van haar inmiddels uitgebreide oeuvre aan proza, poëzie en essays schreef ze in het Duits, met titels als Wo Europa anfängt (Waar Europa begint, 1991). Haar werk overschrijdt met andere woorden niet alleen de geografische maar ook de taalkundige grenzen. Moeten of mogen we dat werk dan nog ‘Japanse literatuur’ noemen? 

Oshima zou zeggen: ‘Ach, wat doet het ertoe? Literatuur heeft net als film niets met nationaliteit te maken. Zolang het maar goed is.’ 

In Tawada’s roman Verspreid over de aarde uit 2018, zopas verschenen in Nederlandse vertaling (de mijne, jazeker) worden de tien hoofdstukken telkens verteld vanuit het perspectief van een ander personage. Twee van hen komen uit ‘het land van sushi’, een archipel die letterlijk van de aardbol is verdwenen. Voor de lezer is natuurlijk duidelijk dat het om Japan gaat, maar in het boek valt die naam nergens, net zomin als die van hun moedertaal. De roman is, voor alle duidelijkheid, nog wel in het Japans geschreven, maar speelt zich af op diverse locaties in Europa. Het land van sushi fungeert alleen in flashbacks als locatie. We zijn dus ook hier een heel eind verwijderd van Oshima’s ironische definitie. 

‘Ach, wat doet het ertoe? Literatuur heeft net als film niets met nationaliteit te maken. Zolang het maar goed is.’

In Tawada’s roman Verspreid over de aarde uit 2018, zopas verschenen in Nederlandse vertaling (de mijne, jazeker) worden de tien hoofdstukken telkens verteld vanuit het perspectief van een ander personage. Twee van hen komen uit ‘het land van sushi’, een archipel die letterlijk van de aardbol is verdwenen. Voor de lezer is natuurlijk duidelijk dat het om Japan gaat, maar in het boek valt die naam nergens, net zomin als die van hun moedertaal. De roman is, voor alle duidelijkheid, nog wel in het Japans geschreven, maar speelt zich af op diverse locaties in Europa. Het land van sushi fungeert alleen in flashbacks als locatie. We zijn dus ook hier een heel eind verwijderd van Oshima’s ironische definitie. 

De discussie over ‘Japansheid’ woedt uiteraard ook rond Japans beroemdste auteur ooit: Haruki Murakami. Over hem luidt het al te vaak dat hij meer Amerikaans overkomt dan Japans. Maar dat heeft zo zijn redenen. En hier moeten we het even over de rol van de vertaler hebben. 

Als je een taal niet machtig bent, ben je als lezer van romans in die taal aangewezen op vertalingen. En de vertaler vervult daarbij een belangrijke rol: die van reisgids. Zo’n gids is echter altijd in zekere mate selectief: sommigen leiden je het liefste naar hun favoriete plekjes of hun meest vertrouwde stekjes, anderen houden bepaalde plaatsen liever verborgen, omdat die bijvoorbeeld niet stroken met het beeld dat zij willen ophangen (of dat de overheid of een andere broodheer in wiens opdracht ze werken wil ophangen). Net als elke andere gids kan ook deze literaire reisgids misleidend zijn, zij het uit onkunde of uit kwade wil. In dat laatste geval zijn de redenen mogelijk ideologisch, of is er simpelweg eigenbelang in het spel.  

Volgens de omslag van De Groene Amsterdammer van 13 februari 2009 is Murakami op dat moment in Nederland en Vlaanderen een ‘cultschrijver met succes’. Sommigen misgunnen hem echter dat succes. Ze vinden het eigenlijk maar niets dat zowat alle romans en korte verhalen van Murakami, na een fikse inhaalbeweging, nu ook in Nederlandse vertaling beschikbaar zijn. Zo stelt Joost de Vries, die zich erop beroemt Murakami eigenhandig te hebben ontdekt, nota bene in 2002, bijna een kwarteeuw na ’s mans debuut, dat hij ‘met pijn in het hart moet aanzien hoe zijn geheime liefde langzaam maar zeker openbaar wordt’, en hij meent dat je Murakami maar beter in het Engels kunt blijven lezen. Tot besluit van zijn stuk ‘Mijn Murakami’ in dat bewuste nummer van De Groene Amsterdammer schrijft hij: ‘Het is misschien de tekortkoming van het Nederlands tegenover het rijkere Engels, maar voor mij bevestigt het wel dat de Murakami die ik gelezen heb niet de Murakami is die tienduizenden Nederlanders gelezen hebben.’ Nu, hier voelde ik me niet al te persoonlijk aangesproken. De schuld ligt volgens De Vries hoe dan ook bij de Nederlandse taal in het algemeen. Als ik hem goed begrijp, kunnen we het werk van Peter Buwalda en Heleen Debruyne (en het zijne?) ook maar beter in het rijkere Engels lezen in plaats van in dat armetierige Nederlands. Maar als hij zegt dat hij niet dezelfde Murakami heeft gelezen, heeft De Vries wel overschot van gelijk, zij het niet in de zin die hij bedoelt. 

Even kijken in de roman Dans dans dans uit 1988, een stukje conversatie tussen het hoofdpersonage, een man in de dertig, en het dertienjarige meisje Yuki. In het Nederlands luidt het: 

Ik dronk opnieuw een pina colada en zij nam een vruchtensap. 

‘Mag ik daar nog een slokje van?’ zei Yuki, naar mijn pina colada wijzend. ‘Ja hoor,’ zei ik, en ik verwisselde onze glazen. Met een rietje slurpte Yuki een tweetal centimeter pina colada naar binnen. ‘Lekker,’ zei ze. ‘Het smaakt een beetje anders dan in de bar van gisteren.’ 

Ik riep de ober en bestelde nog een pina colada. Die gaf ik helemaal aan Yuki. ‘Drink maar op,’ zei ik. ‘Als je me elke avond gezelschap houdt, kun je binnen een week de beste pina colada-kenner van alle Japanse scholieren worden.’ 

Bij het zwembad speelde een heus dansorkest ‘Frenesi’. 

In het Engels is dat: ‘I had a pina colada again and Yuki her usual fruit punch. A dance band was playing “Frenesi”.’ 

Met alcoholische cocktails voor dertienjarige meisjes was een ethische grens overschreden. In totaal is in het Engelse Dance Dance Dance zo een vierde van de tekst weggeknipt. En iets soortgelijks is gebeurd bij alle Engelse vertalingen van Murakami’s werk in de beginperiode.  

Murakami is op alle vlakken door zijn vertaler, en voor alle duidelijkheid ook door zijn uitgever, aangepast aan de Amerikaanse markt, en aan de Amerikaanse ‘waarden en normen’. Geen wonder dus dat hij ook Amerikaans gaat klinken. De ‘andere Murakami’ die Joost de Vries heeft gelezen is dus meer bepaald een gedomesticeerde, een gemutileerde en een gecensureerde Murakami. 

Om de cirkel rond te maken keer ik nog een keer terug naar het strand van Zushi en het land van sushi. 

Doppo gaat nog even door met zijn beschrijving van daarnet. 

 Een kraai, die was neergestreken op de boeg van een aan land gehesen boot, slaat krassend zijn vleugels uit en vliegt zonder veel fut in de richting van Kamakura. 

Ik vlieg de kraai achterna naar Kamakura. Een kilometer of zeven verderop, voorbij de kaap en een eindje landinwaarts, strijk ik neer. 

Althans in gedachten, en een stukje terug in de tijd.  

Het is het voorjaar van 2016 en daar sta ik, voor ‘de poort’. De poort biedt toegang tot het tempelcomplex Engakuji. En voor wat er voorbij die poort gebeurt, verwijs ik u graag naar mijn boek. 

Het verhaal van Yoko Tawada’s Verspreid over de aarde is dat van een lange, lange zwerftocht door Europa. Hiruko, voormalig bewoonster van het verdwenen land van sushi, besluit de roman met woorden waar ik, wat betreft mijn eigen literaire zwerftocht door Japan, alleen maar mee kan instemmen. 

‘Dit is een reis. Daarom gaan we door.’
foto © navid fayaz
Partager cette page
Luk Van Haute
13.11.2025