Chicones

Hubert Antoine
02.03.2021
Auteurstekst
ANTOINE marco fischer 115740

Wat houdt auteurs vandaag bezig? Voor het Passa Porta Festival vroegen we aan 7 schrijvers uit binnen- en buitenland om die vraag te beantwoorden met een nieuwe tekst. Zo inspireerden zij ons bij de samenstelling van het festivalprogramma.

De Franstalige Belgische dichter en schrijver Hubert Antoine (Namen, 1971) woont al tientallen jaren in het Mexicaanse Guadalajara. In 2016 werd zijn roman Danse de la vie brève bekroond met de Prix Rossel. In maart 2021 verschijnt zijn nieuwe boek Les Formes d'un soupir (eds. Verticales). Zijn festivaltekst, die je hier kunt lezen in een vertaling van Katelijne De Vuyst, vormde mede inspiratie voor onze programma's rond het thema Migrations and Belongings.

-

Elke patriot moet zijn vaderland op een creatieve manier haten.
Lawrence Durrell (in Balthasar)

-

Ik ben Belg en heb geen idée wat dat betekent.

Onderdaan zijn van dit land van iets meer dan 30.000 km² kun je moeilijk beschouwen als een manier van denken, leven of zijn.

Ik ben lang, bruinharig en heb een stevige neus, dikke wallen onder mijn ogen en eenendertig tanden, je kunt mijn nationaliteit dus niet van mijn gezicht aflezen. Ze houden me vaak voor een Argentijn of een Italiaan. Als ik ietwat stipter was, zou ik makkelijk voor een Duitser kunnen doorgaan. Mijn grootvader van moederszijde was een Parijse snaak, de familie van mijn grootmoeder aan vaderszijde kwam uit Frans-Vlaanderen en Vlaanderen. Het huwelijk van mijn ouders in een polaire vrieskou, in de Notre-Dame-des-Neiges-kerk op een steenworp van de Université de Montréal, heeft ervoor gezorgd dat ik ook een Canadees paspoort bezit.

Behalve mijn identiteitsbewijs is er niets wat aangeeft dat ik vijftig jaar geleden geboren werd in Namen, wellicht op een grijze dag. Op mijn arm staat geen trotse Waalse haan of Luikse wafel getatoeëerd, ik ben geen grote liefhebber van regen of waterzooi en mijn accent doet denken aan huisgemaakte confituur die je gul uitsmeert over een snee brood met gezouten boter.

Belg zijn betekent evenmin dat je in België gevestigd bent, want zoals één Belg op de twintig woon ik ver van het kruispunt van Europa (in mijn geval in het Mexicaanse Tequila, sinds een kwarteeuw). Hoewel ik mijn burgerplicht vervul door bij elke verkiezing te stemmen, betaal ik geen belastingen in het Koninkrijk en vertrouw ik die taak toe aan een boekhoudster die veel slimmer is dan ik om al die getalletjes in de juiste kolommen te zetten op het supercomplexe belastingformulier van de Estados Unidos Mexicanos.

Ik ben niet trots op mijn nationaliteit of op de cultuur die ermee zou samenhangen, gewoon omdat elke trots me vreemd is. Ik besef dat ik niet echt onder de noemer eenzaamheid val, maar waaronder dan wel?

Ik ben schrijver en meestal worden mijn ‘beroep’ en mijn geboorteplaats in één adem vermeld. Hubert Antoine, Belgisch dichter en schrijver.

Ik heb monsieur Challe, onze slager, zichzelf nooit horen omschrijven als Waal, adept van Belgisch witblauw, als hij mijn moeder het koude pakje met de zondagse rosbief overhandigde, of dokter Declerck, de pediater uit mijn kindertijd, onder zijn voorschrift een regel zien toevoegen waarin hij preciseerde dat hij een Franstalige Vlaming was. Natuurlijk bestaan er nog beroepen die vereisen dat je zegt van welk grondgebied je afhankelijk bent. Zo bewaar ik in een lade van mijn bureau een visitekaartje van onze ambassadeur in Mexico waarop vermeld staat dat Zijne Excellentie Representante del Rey de los Bélgas is. Aangezien de diplomaat een regering vertegenwoordigt, is het normaal dat je weet om welke het precies gaat.

Waarom moet de kunstenaar zijn afkomst rechtvaardigen? Maakt het hem op slag verdacht van landloperij als hij tot een gezelschap van acrobaten behoort? Moet een would-be ster om beroemd te worden soms op het toneel verschijnen met een paar sprietjes van het heimatnest in zijn lauwerkrans? Moet fruit altijd naar wortels smaken?

De kunstenaar laat via zijn werk zien wat hij is of heeft, en dat is meer dan zijn background of het diploma van een of andere school. Wat hij met zijn schepping tot uiting brengt, is zijn verbeelding, zijn ervaring, zijn onderzoek, zijn invloeden, zijn opinie, zijn waanzin, zijn authenticiteit. Hij openbaart zijn sazón, een woord dat in Latijns-Amerika zowel slaat op iemands persoonlijke toets als op de techniek van een kok.

Moet creatieve drang met een bepaald land samenhangen? Kun je je niet in je adamskostuum voorstellen, zonder etiket aan je grote teen, of als staatloze, zoals sommige sportlui die als onafhankelijke atleten onder de Olympische vlag defileren?

Sommige schrijvers zweren hun afkomst af. Ze willen niet langer met een bepaalde plek verbonden worden. Hen met hun geboorteplaats associëren is een klap in hun gezicht. Probeer de Zwitser maar te vinden in Cendrars, of de Namenaar in Michaux, en je zult op afkeer of woede botsen. Zij zijn globetrotters, wispelturige zielen, ongeleide projectielen. En dan heb je nog een dubbelzinniger type schrijver, denk maar aan Marguerite Yourcenar, geboren Cleenewerck de Crayencour, die ook op vreemde wijze met haar erfenis omging.

Hun tegenpolen zijn legio. Zij slagen er perfect in de ruimte om hun huis te beschrijven. De zogenaamde ‘regionale’ pennenlikker vormt de essentie zelf van de bodem, de spreekbuis van de groentemarkt, de bundel geluiden en geuren van een buurt. Hij is net zo belangrijk als de postbode die de brieven brengt of de vos die in de omgeving werd gezien. De ganzenveer die hij op het neerhof heeft gestolen doopt hij voor inspiratie in de inkt van de gemeentelijke waterput.

Dergelijke aandachtige waarnemers brengen het verhaal van hun platteland of straat, de psychologie van het café aan de overkant, hun streek. Toen Jean-Pierre Otte nog in Bra-sur-Lienne bij Lierneux woonde, vertelde hij sappige verhalen over de doortocht van de Ardense wegen met hun vette modder en krachtige fijnsparren. Sinds hij naar de Lot in het zuid-westen van de Hexagoon is verhuisd, verteld hij net zo sappig over het natuurpark Causses du Quercy met zijn stapelmuurtjes en kromme eiken.

Je hebt dus verschillende soorten schrijvers zoals er ook verschillende soorten sausen voor je frietjes bestaan.

Je hebt mayonaiseliefhebbers die de lof zingen van de plaatselijke tradities en anderen die het meer voor Brazil hebben en geneigd zijn Brel te volgen op weg naar de Markiezenarchipel.

Door welke gemeenschappelijke band worden onderling zo verschillende auteurs als Simon Leys, Lize Spit, Barbara Abel, Pierre Mertens, Anne François, Nicole Malinconi, Tom Lanoye of Myette Ronday verenigd?

Behalve het feit dat ze op minder dan honderd kilometer afstand van elkaar geboren zijn? Herken je in hun teksten een vleugje accent, de walmen van een frikadel, een boertje na het drinken van een glas trappistenbier?

Toen ik de drukproeven van mijn eerste roman doornam, had de correctrice van Gallimard me erop gewezen dat het woord ‘cumulet’ (‘tuimelperte’) een belgicisme was. Ik viel helemaal uit de lucht. Ze raadde me aan het lelijke ‘roulé-boulé’ (koprol) te gebruiken, dat in mijn oren beter in de mond paste van een junkie die wilde uitleggen hoe je een joint moet rollen. ‘Cumulet’ was veel bloemrijker, bruegeliaanser, je ziet zo het achterste van een ezel de lucht in vliegen. Maar, lijdend onder het provinciale complex, excuseerde ik me voor mijn fout en dankte haar voor haar oplettendheid.

Schrijf je als Belg op een aparte manier?

Er bestaat beslist een Belgische literaire traditie, een vleugje waanzin gevuld met aangescherpte bescheidenheid, een veelvormigheid waar zwaarte met lichtheid wordt vermengd, het vreemde met het banale, motregen met pickle chips.

Je kunt zonder aarzeling een koord spannen tussen twee torens, tussen Michel de Ghelderode en Charles de Coster, bijvoorbeeld. En het is heus niet moeilijk om kapitein Archibald Haddock in Jean-Pierre Verheggen te herkennen! En kan Françoise Mallet-Joris bestaan zonder Suzanne Lilar? (Bij die twee meen je zelfs enig valsspelen te ontwaren). Zijn de zwartheid en de stilistische zwaarte van Marcel Moreau niet recht van de terrils afkomstig? Komt de lach die Thomas Gunzig met zijn kroniekjes losweekt niet recht van de maskers op Ensors schilderijen? Had Adeline Dieudonné een zo giftige atmosfeer kunnen bedenken zonder de beruchte Marc Dutroux? En wie zou ik zelf zijn geworden zonder Achille Chavée, zonder Norge, zonder Henri Michaux?

Maar zitten al deze schrijvers en ontelbare andere dan werkelijk vast in dezelfde lasso en opgesloten in een kraal van Percheronpaarden omdat ze dat middeleeuws aanvoelende, gevatte, surrealistische, originele, poëtische kantje hebben dat aan de stijl van de krabbelaars uit het vlakke land wordt toegeschreven?

Ondanks de tientallen universitaire artikelen en analyses waarin de stelling verdedigd wordt dat er wel degelijk een Belgische literatuur bestaat, geloof ik niet echt in het bestaan van een stilistische of thematische eenheid binnen al onze gewesten en gemeenschappen, maar als uitgeweken schrijver voel ik me niet bekwaam en nog minder bevoegd om kritiek te leveren op al die experts die de eigenheid van onze nationale auteurs veel beter kunnen duiden dan ik.

Uiteraard zou ik mezelf in geen geval omschrijven als Frans auteur, daarvoor ontbreken me de depressie, de vergrotende spiegel, de behoefte om me als rechts of links op de kaart te zetten en met hand en tand een van die stipulaties te verdedigen; ik bezit evenmin de superbe retorische stijl van een Cyrano of de wijn die overvloedig in Franse aderen stroomt, ik heb ook niet de neiging te keffen zodra een bromvlieg voorbijzoeft.

Ik durf ook niet te zeggen dat ik een Quebecs auteur ben omdat ik toevallig de nationaliteit van het esdoornblad bezit. Daarvoor mis ik, câlice!, de helft van een taal om in te zoenen, de gewoonte om tien maanden per jaar een grizzlibontjas aan te trekken en de hebbelijkheid om met mitaines aan op een qwertytoetsenbord te tikken.

Amélie Nothomb, de Grote Goeroe van onze Letteren, dochter van een expat en zelf uitgeweken op haar champagnebubbel, zegt in een recent tijdschriftinterview over het land waarvan haar vader ambassadeur was: ‘Ik kan me echt geen ander land voorstellen waarmee ik me verbonden zou voelen.’ De behoefte om de losgeraakte navelstreng weer vast te maken aan de voorvaderlijke grond of de eeuwige angst van de emigré.

Dertig jaar geleden kwam ik op een heuvel in Valparaíso in Chili een fotograaf tegen die dezelfde melk als ik had gedronken, geplast door Manneken Pis.

Op twaalfduizend kilometer van het minuscule geografische stipje waar we vandaan kwamen, deed het me zo’n plezier in de Brusselse uitwijkeling allerlei gemeenschappelijke karaktertrekken te herkennen, dat ik hem zomaar tot mijn beste vriend heb gebombardeerd.

Het woord nationaliteit dient natuurlijk niet alleen om een paspoort te krijgen, je landgenoot te herkennen onder het petje van een Standardsupporter of om in de kroeg te luisteren naar alle gemeenplaatsen die samenhangen met het territoriumgebonden lot dat je werd toegewezen, met grappen als: ‘Wat vraagt een Belgisch voetballer aan zijn kapper?’

Word je onvermijdelijk binnen bepaalde grenzen geboren? Komaan, die zitten alleen maar in ons hoofd! We hebben maling aan de stippellijnen op de kaarten van de geograaf! De stipjes waardoor naties van elkaar worden gescheiden, doen me denken aan de lijntjes die de tekening van ‘de dieren die we eten’ onderverdelen, die je aantreft in oude kookboeken, waarop je een in kwartieren gescheiden beest ziet, met zijn nobele en onedele delen. Of zoals een titel van Alphonse Allais luidt:

‘We zijn geen runderen’!
Alphonse Allais

Er zijn heel wat dieren zonder vaderland. De Ierse setter bijvoorbeeld, een prachtige jachthond met rode vacht, die je snel gek kunt maken en die gespecialiseerd is in watersnip. Men beweert dat hij Iers is zoals van Jezus wordt gezegd dat hij Joods is of dat avocado’s uit Mexico komen.

Soms droom ik ervan dat ik wegens wangedrag van mijn nationaliteiten werd beroofd, omdat ik bijvoorbeeld een raadsel van Magritte heb doorgrond of een pak frietjes van Maison Antoine met een vork en niet met mijn vingers heb gegeten. Zonder documenten die me met een precieze plek op aarde verbinden, zou ik op slag, zoals in het refrein van een bekend lied, een dichter zonder papieren zijn!

Beter nog, ik had in Antarctica, van elk gezag gespaard gebleven continent, uit twee pinguïns geboren moeten worden. Als zoon van twee keizers en eigenaar van een bevroren kont zou ik me pas echt hebben gevoeld.

Antonio Machado, rechtschapen Spaans dichter uit de generatie ’98 schreef deze verzen die perfect verwoorden wat ik geloof:

Caminante, no hay camino, / Se hace camino al andar
Antonio Machado

‘Wandelaar, er is geen pad,
Het pad ontstaat onder het gaan’

Machado’s verzen zijn perfect en betekenen dat we de nationaliteit hebben van onze voetzolen, ‘zolen van wind’ zoals een dichter zijn minnaar heeft omschreven, die Charleroi heeft getreiterd en in een Brusselse hotelkamer een kogel in het lijf kreeg. ‘Imagine there’s no countries’, zong een nog beroemder langharig heerschap met een rond brilletje, u weet wel wie ik bedoel. Allemaal vormen we een broederschap van mogelijke staatlozen. We zouden een sekte kunnen vormen! Die van de ‘Ontaarden’, de ‘No land’s people’, de ‘Honden die pissen om hun territorium te vergroten’.

O, ik verloochen het toeval niet dat me op een bepaalde plek geboren liet worden. Voor de duidelijkheid, ik ben dol op de streek waar ik ben opgegroeid. Afkomstig zijn uit de Condroz is geen schande. Natoye, met zijn kasteel en de Petit Bock die lachend met zijn schalkse schuim het dorp doorkruist, is zelfs een waar paradijs. We woonden tegenover het autocrossterrein, naast het huis van monsieur Trompette, en in onze grote rechthoekige tuin kweekten we rabarber en wilde aardbeien. Zoals ondeugende merels jatten mijn broers, zussen en ik de kersen van de buurman. Madame Gilberte droeg een pruik en kwam schoonmaken… Vindt u ook niet, beminde parochianen, dat bovenstaande paragraaf een teder, noordelijk vleugje Pagnol bevat?

Al die herinneringen! Ik meng alles in de shaker van de nostalgie… Is een ontbijt van koude spaghetti met bruine suiker een specialiteit van de provincie Namen? Ik weet het niet meer. En is in je blootje op dikkopjes vissen in een groene vijver intussen al tot nationale sport verheven? Wat er ook van is overgebleven, het behoort allemaal tot de kindertijd van een Franstalig dichter uit Wallonië.

België heeft me een fantastisch kader geboden om in harmonieuze omstandigheden tot ontwikkeling te komen. Ik ben in een liefhebbend kroostrijk middenklassegezin opgegroeid waar men van boeken, een bestudeerde wanorde, reizen en vriendschap hield. Mijn schooltijd was compleet en gevarieerd dankzij geduldige, bekwame leraren. Ik kon welke studie ook aanvatten, maar ik koos ervoor uit te wijken. Kilometers lange afstanden vormden mijn leerschool, ik verkoos tropische diarree boven suikertaart en voerde de amoeben in het aquarium van mijn volwassenheid met een snuifje kruiden. Meer dan de helft van mijn leven heb ik ver van de bollen van het Atomium gezworven, ik heb me het smoel van een avonturier aangemeten om mijn Facebookprofiel op te smukken met wat Amerindiaanse wijsheid en algemene relativiteit – ultieme roem als die al bestaat.

Ik keer zo vaak mogelijk naar België terug om er in de plassen te trappen en een paar kilo aan te dikken. En altijd met het enthousiasme van een toerist die de beste plekjes kent.

Ik ben niet van plan om het woord ‘belgitude’ hier uit te leggen of het wonderlijke sap te beschrijven van een zogenaamd ‘surrealistisch’ land (Breton gebruikte het adjectief om… Mexico te omschrijven).

Want als het op vaderlandsliefde aankomt: ik weet niets van de nationale politiek, ik ben niet in staat te zeggen welke partijen deel uitmaken van de regering en op cultureel vlak ben ik blijven steken bij Benoît Poelvoorde en Cécile de France. Ik geloof nog altijd dat RWDM in de eerste divisie speelt en ik herinner me de kleur van de Lesse in Daverdisse niet meer.

Ik weet zeker dat het land van Filip I niet het land uit mijn geschriften is, noch dat van mijn gewoonten of aanknopingspunten. Ik zou Zijne Majesteit beledigen als ik mezelf tot een van zijn onderdanen uitriep.

En met mijn taal, die al meer dan twee decennia wordt aangetast door die van Juan Rulfo en Octavio Paz, is het zo erg gesteld dat ik me schaam als ik zeg dat ik een Franstalig schrijver ben.

En toch benadert zij nog het meest wat ik ben.

Franstalig, ja, in de eerste plaats.

Het Frans, daar kom ik vandaan, zij is mijn moeder, mater, mijn land, de confituur van mijn cultuur.
Zonder het Frans zou ik geen taal hebben, geen eigen opvattingen, geen intelligentie, geen eruditie, geen communicatie, geen stijl.

De woorden zijn mijn familie, de materie van wat ik denk en dus alles wat ik ben. Het woordenboek is mijn god. De duizenden zaadjes van de Petit Robert zijn mijn kostbaarste bezit.

Paul Valéry zei dat ‘we niet in woorden denken, maar alleen in zinnen’. O, wat hou ik van ze, vanaf de hoofdletter tot en met de punt, ik overlaad zowel hun voeten als hun lettergrepen met zoenen. De muzikale zin waarvan elke medeklinker de harmonieuze noten beklemtoont; de diepe zin die de mens volledig op zichzelf terugplooit en de andere, lichte frase die de boemeltrein van de existentiële vragen ver achter zich laat, het volmaakte vers waar nooit sleet op komt, de zin waarop de lippen van de gedachte blijven zuigen, de vernietigende zin die elke neiging tot romantisme in de kiem smoort, de geestige uitspraak die drie etages bijbedoelingen bedekt, de zinssnede die als een klap in het gezicht aankomt, de juridische pompeuze zin die gepaard gaat met sierlijk bewegende mouwen, de liefdesverklaring die diepe goten naast je neus uitgraaft… O ja, zinnen, lieve vriendinnen, jullie zijn mijn hart en ziel.

Dat is mijn land. Wat gelezen, gesproken of geschreven wordt. Dit.

Met dit leger van woorden kan ik mezelf veroveren, de ruimte van de verbeelding inpalmen, mezelf omschrijven.

Hubert Antoine, awel, Franstalig dichter en schrijver.

Vertaald uit het Frans door Katelijne De Vuyst


Foto: Marco Fischer (Pexels)

Hubert Antoine op het Passa Porta Festival

Hubert Antoine
02.03.2021