OKAY

Angelo Tijssens
05.12.2023
Auteurstekst
20231125 Flirt Flamand copyright Sepideh Farvardin 6015

Het leven is een trage trein, schreef Johan Daisne.

Tussen twee grote stations staat mijn trein stil, mijn leven ook. Of het nu door koperdiefstallen komt, of door de regen die al drie dagen onafgebroken valt of door het gesprek dat ik straks moet gaan voeren en nu tegenop kijk, het resultaat is hetzelfde: stilstand. Mijn gezicht wordt gereflecteerd in het raam waarop droeve druppels onregelmatige lijnen trekken. Mijn ogen zitten diep in mijn kassen en mijn baard is wild en woest, op mijn voorhoofd is de frons van mijn grootvader te zien – de enige erfenis die hij naliet - en in mijn oren klinkt de muziek luider dan de aankondigen van de conducteur. Ik hoor niet waarom we niet bewegen. We staan stil en ik aarzel of ik mijn afspraak al op de hoogte breng van de vertraging. Ik wacht nog, ik weet nog niet hoe lang we hier zullen staan.

Vijf songs later glijdt de trein stapvoets en piepend het station binnen en opnieuw weerklinkt een aankondiging. Dit is nu de eindhalte. Hier stopt het. Mijn medereizigers staan op en ik doe hetzelfde. We moeten allemaal langs dezelfde smalle trap, de roltrappen doen het niet. Voorop stapt een oude vrouw met een winkeltrolley, de hele stoet volgt haar ritme.

Een hologige jongeman vraagt buiten aan het station, tussen de tijdelijke werftrap en de tramhalte, om vuur en ik kan alleen maar een halve verontschuldiging mompelen. De kap van mijn trui is doorweekt en terwijl ik probeer om het scherm van mijn telefoon voor de dikke druppels te beschermen, zie ik dat de afspraak een uur is verzet. Treinproblemen, staat er. De tram rijdt vandaag niet, zegt het bord in twee talen. Het is een dik kwartier wandelen. Ik laveer tussen natgeregende kartonnen dozen en een uitpuilende vuilbak. Bubble tea, een luier en aluminiumfolieresten van een paraplu en een krant.

Het tropische fruit dat is uitgestald onder een plastic zeil oogt triest en de man die onder het afdak fruitige vapewolkjes uitblaast, knikt goede dag. Ik knik terug. Enkele gokkantoren en witgeschilderde vitrines verder zie ik hoe een kortgeknipte man de handen diep in de zakken van zijn jas steekt en zuchtend – alsof dat het onophoudelijke gedruppel zal stoppen, alsof hij de druppels voor zich uit kan blazen, een rudimentair ingericht kapsalon verlaat.

Vier witte plastic tuinstoelen, drie neplederen kappersstoelen voor een spiegel. Een kleine man met een schreeuwerig Balenciaga-shirt borstelt donkere haren op een hoopje. Daarnet waren ze nog een onderdeel van de man die nu al de hoek om moet zijn, voorbij de eerste van de vele snackbars. Ik zeg goeie dag en hij glimlacht. Ik begin in het Engels en schakel halverwege mijn zin over op Frans en hij glimlacht opnieuw, verontschuldigend dit keer.

Ik probeer in een taal die we beiden deels beheersen, met handgebaren, uit te leggen dat mijn baard wat korter moet, de weerborstels aan de zijkant beheerst. Hij neemt een scheermes en wijst op zijn eigen perfect afgelijnde baard. Yes, zeg ik en hij gebaart naar de middelste stoel. Ik trek mijn jas en mijn trui uit en neem plaats. Hij drapeert een grote, zwarte schort over mij, over mijn hemd en mijn handen die in mijn schoot rusten. Rond mijn nek bevestigt hij een wit papieren boordje. De stoel wordt met een voetpompje achteruitgeschoven en in een flits vang ik een glimp op van mijn spiegelbeeld en heel even denk ik aan de donkere schilderijen van pauzen en priesters die ik vorige week in een museum zag. Ze leken in stilte te schreeuwen vanuit het donker, met hun zwarte schorten en hun witte boordjes, hun holle ogen. Dan neemt hij met twee handen mijn bril van mijn neus en legt die op het tafeltje voor de spiegel, naast de stoere, zwarte flessen en spuitbussen. Ik sluit mijn ogen en wanneer het geluid van de tondeuse het natte getik tegen het raam overstemt, om te vermijden dat de kleine, rondvliegende haartjes in mijn ogen terechtkomen. Het koude metaal tegen mijn huid, het geluid als een kleine grasmaaier die probeert om de wildgroei te bedwingen. En dan: een koude hand op mijn hoofd, vijf vingers op mijn schedel en de lichte druk om mijn hoofd wat te kantelen. Ik ril en de spieren in mijn nek spannen zich op.

It okay, zegt hij. En dan herhaalt het ritueel zich, opnieuw de hand op mijn hoofd en ik geef me over aan het ritueel. Ik voel zijn adem dicht bij mijn huid, zijn kruis tegen mijn bovenarm gedrukt. Of toch: dat denk ik, ik probeer me in te beelden welk deel van zijn lijf het mijne raakt. De aandacht ligt bij mijn hoofd, de aandacht van zijn lichaam is tot zijn handen beperkt. En toch raken we elkaar. Zijn onderarm rust enkele tellen lang op mijn borst. Zijn vingers in mijn nek, die voel ik en hoe hij met één hand de huid strak trekt en met het scheermes dat hij mij eerder toonde – koud metaal, de neklijn afboordt. Ik ontspan, mijn adem loopt nu synchroon met de zijne en ik laat los. Ik ontspan, heel even. En dan voel ik in mijn ooghoeken tranen opwellen en algauw stromen ze in onregelmatige lijnen over mijn wangen, tot aan de haarlijn van mijn baard aan de ene kant, tot in mijn nek aan de andere. Ik blijf roerloos liggen, mijn handen in de veilige zwarte tent, mijn voeten tegen de voetsteun gedrukt. Wie geschoren wordt, moet stilzitten.

Dan word ik gewaar hoe zijn vingers mijn tranen wegvegen, eerst aan de ene kant, zacht en zorgzaam maar zonder enig sentiment – het is gewoon een deel van het ritueel, samen met het scheren en het keren. Dan hetzelfde aan de andere zijde van mijn gezicht. Ik mompel voor de tweede keer vandaag een soort van sorry en hij herhaalt: it okay. Ik schrik van het plotse gebrul van de haardroger die samen met een brede borstel waarmee hij de losse haren van mijn gezicht en van de zwarte schort verwijdert. Dan, na de bedwelmende geur van aftershave - hout en peper en muskus en wierook en het brandende gevoel in mijn nek, legt hij beide handen op mijn hoofd, hij masseert mijn slapen, mijn neusbrug, hij wrijft vakkundig de frons van mijn voorhoofd. Ik adem diep uit en geef me over aan zijn handen. De dagen glijden voorbij, de afgelopen weken, de ochtend, de spanning voor wat er straks komt. Het gesprek dat ik niet wil voeren, alles wordt door mijn vel heen uit mijn hoofd gewreven. Het wordt stil, buiten is weg, ik ben hier zelf nog maar amper.

Voila, zegt hij en ik antwoord op dezelfde gedempte toon: thank you. Hij zet mijn bril weer op mijn neus en pompt de stoel recht. Ik zie mezelf, korter, schoner en zijn glimlach achter mij. Okay? Ik knik en doe wat hij doet: ik lach mijn tanden bloot. Hij verwijdert de papieren boord en de schort en borstelt de laatste resten weg. Dan stapt hij weg, als om mij nog even te laten zitten, zoals je na de landing door de stewards wordt aangemaand om te wachten tot het vliegtuig klaar is met taxiën.

Wanneer ik betaal en mijn natte trui en jas weer heb aangetrokken – hierbij aldoor zijn blik vermijdend, alsof wat er net gebeurde te intiem was, iets wat enkel met metaal of huid op huid kon worden gedeeld, stapt hij vanachter zijn kleine toog vandaan, zet twee stappen in mijn richting en neemt mijn hand vast. Thank you, zegt hij en hij legt kort zijn verbazingwekkend kleine hand op zijn hart en ik knik en enkele tellen later wandel ik tussen de dikke druppels door achter een vrouw met een kind op de arm en een tweede kind in een kinderwagen in de richting van mijn afspraak, voorbij de eerste van vele snackbars.

Het lijkt alsof de regen mijn huid kan binnendringen. Met het haar is ook een laagje huid verdwenen en mijn voeten zijn door de onvermijdelijke plassen door en door nat. Mijn schoenen piepen, mijn sokken zijn sponsen en mijn voeten verkleumd. Een auto die te groot lijkt voor de eenzame bestuurder raast door een donkere poel en het grijzige water -vloeibaar smog en roet en as en al het vuil van de straat, spat op. Een bejaarde man roept de wagen na en ik loop de straat over, het rode licht negerend. Er komt nog een auto aan en ik wil een tweede golf vermijden. Het voetpad is niet breed genoeg om achteruit te gaan.

In deze heuvelachtige stad stroomt het water alles naar beneden en ik hijs me naar boven. Hijgend kom ik aan de volgende boulevard. Ik check opnieuw het scherm van mijn telefoon, nog vier minuten.

Wanneer ik de hotellobby binnenglijd, zit mijn afspraak al te wachten. Hij staat op, schudt mijn hand en vraagt me hoe het gaat. Okay zeg ik en ik merk hoe ik mijn hand op mijn hart heb gelegd en hij herhaalt: okay.

Angelo Tijssens, november 2023

foto © Sepideh Farvardin

Angelo Tijssens
05.12.2023