Public message (20) Stappen met Dr. Pepper

Carmien Michels
26.05.2020
Author text
Foto Bericht Carmien Michels

‘Social distancing’ is what Corona experts advise, but ‘social nearness’ is what we aim for with our literary events. Passa Porta wants to keep connecting authors with their readers. Over the coming weeks, we will therefore be asking writers, from home and beyond, for a personal “Public Message”.

Carmien Michels (1990) is een Belgische schrijver en performer. Ze danst tussen pen en podium, tussen urban en klassiek. Haar romandebuut We zijn water (2013) werd genomineerd voor de Debuutprijs en de Bronzen Uil. Haar tweede roman Vraag het aan de bliksem (2015) en haar poëziedebuut We komen van ver (2017) verschenen bij uitgeverij Polis. Schrijver Stefan Hertmans noemde haar ‘een vrouwelijke Johnny Cash, krachtig, diep persoonlijk en met een politiek engagement dat je niet vaak hoort.’


-

Ik heb nood aan kleine successen. In deze tijd meer dan ooit:

De knopen uit mijn haren kammen.
De lakens uithangen.
Extra opslagruimte aankopen voor mijn gmailaccount.
Lonkende blikken in de supermarkt.
Een boek uitlezen. En dan nog een. En dan nog een.

Misschien dat daarom zo veel mensen aan het bakken zijn geslagen.
Gebakken brood, de geur van een klein succes.
Een vogelhuisje timmeren.
De planten van verse aarde voorzien.
Een nieuw nagelschaartje kopen.
Een whiskey die ze niet eerder proefden.
Hoogdringend naar de schoonheidsspecialist.
Een gedicht uit het hoofd leren.

Boven mijn hoofd piepen de kuikens in het vogelhuisje steeds forser. Van onder een terrasstoel houdt mijn kat de wacht. Af en toe sluipt ze op kousenvoeten tot aan de tafel en springt ze op de schutting, naast de brandladder – het rust- en uitkijkpunt van de pimpelmeesouders die rupsen en wormen aanvoeren voor hun kroost. Mijn kat kwekt naar de vogels en naar mij. Ik denk dat ze vergeten is kat te zijn en opgewekt een nieuwe taal uitprobeert.

Twee weken geleden, de avond voor de winkels weer openden, maakte ik met een vriend een wandeling door het desolate Antwerpen. We liepen door straten met prachtige gevels die ons nooit eerder waren opgevallen. In de koelkast van een nachtwinkel stond tussen vele andere blikjes één Dr. Pepper.

‘Dat is eeuwen geleden,’ glunderde ik. ‘Van toen ik zestien was.’
‘Vreselijk zoet,’ zei mijn vriend. ‘Smaakt naar hoestsiroop voor kinderen.’
‘Ik ga het toch doen. Ik moet het doen.’
‘Dan neem ik een Desperados.’

We waren ontzettend opgewonden. Dat we iets konden doen buitenshuis. Het voelde als een verovering, als iets waar we fier op konden zijn. Terwijl de avond viel, struinden we door het Koning Albertpark. Op een vogelhuisje dat tegen een boom hing, stond geschilderd:

‘Blijf in uw kot’.

Voor het gesloten fitnesscentrum aan de overkant van het park deden drie tienermeisjes een work-out. Op anderhalve meter afstand van elkaar, of iets dat daarvoor doorging.

‘Kom,’ zei ik.

We plaatsten onze blikjes op de stenen rand van een bloemenperk. We rekten ons uit. Zwierden met onze benen. Deden sit-ups en push-ups.

‘Ik ben een beetje dronken,’ zei mijn vriend toen we verder liepen.
‘Ik ook.’
‘Laten we dansen.’

We spreidden onze armen en wiegden onze heupen en twerkten tegen de bumpers van auto’s aan. Giechelend. Ramen gingen open. Een mannenstem gaf de toon aan, gevolgd door andere mannenstemmen. Plots waren we omringd door een mix van sonore en schelle gezangen van orthodox joodse mannen die Jahweh zochten en elkaar vonden. Wij slowden over het asfalten wegdek alsof we een stel op een dansvloer waren, zonder elkaar aan te raken.

Bij de splitsing namen we afscheid.

‘Dit heb ik gemist.’
‘Wat?’
‘Gewoon,’ zei mijn vriend. ‘Iets doen wat je niet verwacht. Wat je niet in de hand hebt. Verrast worden. In goede zin. Niet door je mixer die stuk is of je cake die mislukt. Of je lief die een moeilijke dag heeft. Iets spannends. Iets dat buiten de huiselijke structuur valt.’
‘Ja,’ zei ik.

De wind speelde met een laken dat boven een gesloten café hing. Op de vensterbank van de kroeg zaten tien teddyberen op een rij. Zonder pintjes.

‘Laten we elkaar knuffelen.’
‘Dat kan echt niet.’
‘We moeten toch een manier vinden om elkaar veilig te omhelzen.’

Tegelijkertijd keken we omhoog naar het wapperende laken, dan weer naar elkaar.

‘Misschien kan het wel als we elk een laken om ons heen spannen, als een soort van megacondoom.’

Gniffelend om dat vooruitzicht, knuffelen met mijn vrienden, met mijn familie, misschien zelfs met mijn oma met vele lakens tussen ons in, wandelde ik naar huis. Omgeven door duisternissen en gebeden die me intussen bekend in de oren klonken. In de verte lichtte een zoetroze gloed de daken van de stad op, alsof er bij de Schelde vuurspuwers aan het oefenen waren.

Wat is dat kind laat op, dacht ik. Ik naderde een gebouw met op de eerste verdieping een meisje van een jaar of acht dat uit het raam staarde, haar hoofd steunend op haar ellebogen.

Ze keek me aan met een blik die te oud was voor haar leeftijd. Misschien had zij geen kat om mee te kwekken, geen boek om in te verdwalen. Misschien was ze in rouw over een grootouder. Je weet het niet.

Ik hield mijn pas in en zwaaide naar het meisje. Ze schrok en dook meteen weg. Het gordijn wiegde zachtjes na. Toen kwam ze weer tevoorschijn. Ze zwaaide terug met een schuchtere hand, een sobere glimlach. Haar ogen glommen triest. Je weet het gewoonweg niet.



Carmien Michels, mei 2020

Op 25 juni organiseert Passa Porta met Carmien Michels en de Franse vertaler Daniel Cunin een vertaalworkshop voor Franstaligen in de reeks Found in Translation.

Carmien Michels
26.05.2020