Found in Translation: Koen Peeters

09.01.2019
Peeters Koen C Koen Broos Afgekochtcrop

En ce début de la nouvelle année, nous dévoilons un autre projet pour le prochain Passa Porta Festival!

Au fil des éditions du Festival, c'est devenu une tradition de commander des textes inédits à quelques auteur·e·s intéressant·e·s, belges et internationaux. L'un d'entre eux est l'écrivain flamand Koen Peeters, qui a écrit une nouvelle racontant sa rencontre avec un de ses futurs lecteurs — et futur personnage — à Kinshasa. Ce texte est destiné aux 'Conversations avec des lecteurs imaginaires', un programme bilingue du festival qui réunira 5 auteurs belges néerlandophones et francophones, le dimanche 31 mars.

Tenté·e de vous essayer à la traduction du texte, de rencontrer l'auteur et d'apprendre les secrets du métier de traducteur littéraire professionnel ? Inscrivez-vous par email en envoyant un message à piet.joostens@passaporta.be. Vous recevrez le texte entier en avant-première. Vous pouvez nous envoyer traduction en français de l'extrait choisi jusqu'au 5 février.

Les auteurs des 10 meilleures traductions seront invités à l'atelier en présence de Koen Peeters et du traducteur littéraire français Daniel Cunin, le 21 février de 19h30 à 21h30 à Passa Porta. Nous y comparerons les différentes versions, y discuterons des ambiguïtés et des difficultés du texte original, et parlerons des caractéristiques d'une traduction littéraire réussie avec l'auteur et le traducteur. À la suite de l'atelier, tous les participants auront une semaine pour apporter quelques dernières modifications à leurs traductions. Une version finale sera sélectionnée et utilisée dans la traduction intégrale du texte, qui sera lu par Koen Peeters durant le Passa Porta Festival.

À propos de l’auteur

Koen Peeters (1959) habite à Leuven et est un des romanciers les plus intéressants et les plus connus de sa génération. Depuis son premier roman Conversaties met K. (1988), il est devenu l’auteur de onze romans, dont le Grote Europese Roman (2007, nominé pour le Libris Literatuur Prijs) et De Bloemen (2009, F. Bordewijkprijs et nominé pour le AKO Literatuurprijs), d’un recueil de poèmes (Fijne motoriek, 2006), ainsi que d’un livre de pèlerinage vers le village de Miavoye, dans la province de Namur, où est décédé le grand poète moderniste flamand Paul van Ostaijen. Dans ses derniers romans, Koen Peeters et ses nombreux personnages issus de la réalité explorent le passé et le présent du Rwanda (Duizend heuvels, 2012) et du Congo (De mensengenezer, 2017). Son style est le plus souvent objectif et ironique, mêlé d’une légère mélancolie.

À propos du traducteur

Daniel Cunin (1963) a enseigné le néerlandais et a été chargé de cours de traduction littéraire à la Sorbonne-Paris IV, département de néerlandais. Il collabore à la revue Deshima et est membre de la rédaction de Septentrion. Outre des romans et de la poésie, il traduit des livres jeunesse, du théâtre, des essais ou encore des romans graphiques. Parmi les auteurs qu’il a traduits récemments, citons Benno Barnard, Stefan Brijs, Bart Vonck, Bart Moeyaert et Luuk van Middelaar.

L’extrait à traduire

Een wandeling in Kin

Aan de Fleuve dronken Gerard en ik een biertje bovenop het terras van een voormalige Belgische woning. Eenzame mannen dronken hun bier aan een tafeltje, lezend en scrollend op hun mobieltje. Op het gras aan de oever liepen opgedirkte schoolmeisjes. Nette handtasjes, hun schoolboeken samengebonden met een touwtje. Waterhortensia’s dreven in dichte plukken voorbij. Aan de overkant van de lome stroom lag Brazzaville: witte en grijze gebouwen, die andere grootstad.

Gerard wees me vogels aan, gele en blauwe. Hij zei dat Congolese mussen op dezelfde wijze tsjilpen als die van ons. Of ik dat wist?

Gerard zuchtte maar klaagde niet. De wandeling viel hem zwaarder dan verwacht. Hij kwam terug op mijn schrijven. Waarom ik schreef, wilde hij weten.

Terwijl wij wandelden aan de oever van de Congostroom, vertelde ik het hem, en ik voelde meteen hoe krampachtig ik daarbij aan het woord moest blijven. Er bestaan twee soorten schrijvers, betoogde ik, zij die verzinnen en zij die getuigen. ‘Ik reken me tot het tweede type,’ zei ik nogal affirmatief. ‘Verzinsels zijn voor mij te vrijblijvend; ik heb trouwens amper verbeelding. Ik ben gedreven door nieuwsgierigheid naar ervaringen, ik heb een inzicht of juist niet, soms voel ik verontwaardiging. Dat alles moet zijn vorm vinden in een verhaal of een roman.

Nogal pathetisch zei ik: ’Ongeveer alles in mijn romans is waar, hooguit de details kan ik verzinnen.’

Hij kuchte eens, dronk van zijn bier. Hij sloot zijn ogen. ‘Vertel maar verder,’ zei hij.

Ik ging door: ‘En lezen is dan een kleine vorm van meditatie, hoop ik. De kalme blik van de lezer, gefixeerd op de witte pagina’s, waardoor alles daaromheen wegvalt zoals in hypnose. In een aanzuigend venster kijken we naar een wereld die ons spiegelt, waarin wij onszelf, al onze mogelijke ik-en leren kennen als personage. De lezer gaat op in zichzelf.’

Gerard vond dat gek. ‘Zal ik dan lezend in je verhaal opgaan in mezelf? Ik denk dat ik vooral wil toezien wat jij met mij aanvangt.’

Ik wist niet meteen wat zeggen. Het is lastig als een personage ook een lezer is.

‘Kom, we gaan terug,’ zei hij. ‘Ik ben moe.’

‘Krijg ik het verhaal vooraf te lezen?’ vroeg hij nog.

‘Ja natuurlijk,’ zei ik. Maar eigenlijk, om eerlijk te zijn, voorvoelde ik al dat mijn antwoord niet vanzelfsprekend was. Dat eindigt zo met oude mannen: plots zijn ze verdwenen als je even niet oplet.

‘Ik ben je toekomstige lezer,’ ging hij door. ‘Doe mij een plezier, laat je verhaal ook vertalen, dan kunnen mijn Congolese confraters meelezen.’

Ik beloofde het hem.

Gerard stond erop nog een rondje met mij te maken over het schoolterrein van Boboto. De school had verschillende namen gehad: Heilige-Albertcollege, Collège Albert Premier, later Boboto. ‘Vrede’ betekende dat. De school was opgetrokken in zuivere interbellum van de jaren 30. Het waren grote betonnen paleizen met kleine ronde ramen als patrijspoorten. Als een betonnen burcht van Belgische beschaving. Ooit was de school gebouwd voor de kinderen van kolonialen.

Wij liepen voorbij de klassen, keken binnen door de vensters. Een onderwijzer zat vooraan in de klas achter zijn bureautje. Alle leerlingen in stilte aan het werk. ‘Een onderwijzer moet altijd rondlopen’, fluisterde Gerard. ‘Ik heb het nog zo gezegd.’

Volwassen jongens van het internaat speelden basket. De bal spatte telkens hard tegen de grond, vloog in een korte vlucht naar de ring. Het zweet drupte van de zwarte sportlichamen. Enkelen kwamen Gerard respectvol groeten, vaak oud-leerlingen en ook schoolpersoneel. Gerard was blij verrast. Hij betreurde het dat hij destijds geen Lingala had geleerd.

Waarom?

‘Als studiemeester,’ zei Gerard, ‘drukte ik er altijd op dat ze Frans moesten spreken. Dus ik had geen Lingala nodig. Ik ken wat woorden, uitdrukkingen. Bijvoorbeeld als in Congo een verhaal wordt verteld, begint dat altijd met ‘er was eens een keer’, waarop het publiek antwoordt Bu wakoonda ukala, il n’a jamais été ici. Zo wordt meteen vermeld dat het verhaal niet waar is, dat de personages fictief zijn. Op het eind besluit de verteller dan met Yitsimbwa kisukaa ko, ‘het verhaaltje dat altijd maar doorging’, en dan antwoordt het publiek Kisukidi. Dat betekent: het verhaal houdt nu op.’

Ik begreep wat hij wilde zeggen. Dat een verhaal met al zijn verbeeldingskracht niet eindeloos mag uitdeinen, fictie kent zijn limieten.

Hij bedankte mij voor de wandeling. Hij wilde zijn schoenen nog poetsen voor het avondeten, zei hij, maar op het schoolterrein wilde hij mij eerst nog aanwijzen welke bomen hij had geplant. De omvangrijke tuin bleek een kleine bomenencyclopedie. Hij toonde ze me: de bananier, de orangier, de mangoustanier, het klonk als een rijmpje.

Vlak achter de school stonden verschillende palmbomen, hoger opgeschoten dan hijzelf destijds had voorzien. Er was een arbre de parfum met gele stervormige bloemen, ook een machtige boom uit Kikwit, vol met papegaaitjes. De quercus congolensis of Congolese eik, verschillende wolfsmelkbomen, en in het midden van het schoolterrein waren zelfs resten van tropisch oerwoud. Telkens raakte hij zijn bomen liefdevol aan. De stam, de takken, de bladeren. Van elke boom wist hij precies het jaartal wanneer hij hem had aangeplant. Van elk noemde hij de naam: alsof het leerlingen waren, misschien zelfs innige vrienden.

‘Kisukidi,’ zei hij.

[…]

© Koen Peeters en Passa Porta, 2019
Les candidats qui s’inscrivent à l’atelier de traduction recevront le texte intégral.
09.01.2019