En wat als...

Jeroen Theunissen
27.11.2018
Author text
John Cameron 723866 Unsplash

Geschreven in opdracht van internationaal literatuurhuis Passa Porta, naar aanleiding van Ecopolis 2018 ‘Rechtvaardige transitie’ (Kaaitheater, 25 november).

En wat als ik een persoonlijk verhaal schreef? Een authentiek verhaal over mij. Of over ons. Eerder nog over ons, niet enkel over mij. Maar eerst is er nog dat andere verhaal, het veel grotere verhaal, een echt heel groot verhaal, gigantisch, het verhaal over wat

wij moeten

doen. Een verhaal over alles wat op het spel staat.

Dat is veel, schijnt het. Klimaat, biodiversiteit, overconsumptie, democratie, overbevolking, overbevissing, plastic in de oceanen, werkgelegenheid, privacy, autoritaire leiders, gender, diversiteit, waarheid in tijden van fake news, de seculiere staat… Men kan nog even doorgaan.

Dat grote – gigantische – verhaal vat Noam Chomsky in zijn gekende nuchtere stijl mooi samen: ‘De grootste uitdaging van de mensheid is, letterlijk, hoe fatsoenlijk te overleven.’[i]

De twee belangrijkste aspecten van dat gigantische verhaal, kan men lezen, zijn de klimaatcrisis en de digitalisering. In de komende decennia zal de zeespiegel stijgen, zullen veel meer extreme weerverschijnselen optreden, zal als gevolg van het zoet water dat door de smeltende poolkappen in de oceanen terechtkomt de golfstroom misschien vertragen, zullen soorten uitsterven en grote delen van de wereld niet langer vruchtbaar of bewoonwaar zijn. Daardoor zullen migratiestromen ontstaan, wat dan weer tot instabiliteit, revolutie en terrorisme zal leiden.

Terwijl de klimaatverandering ons van buitenaf bedreigt, komt die andere existentiële dreiging, de digitalisering, van binnenuit, en zorgt die voor ‘het einde van de grote naoorlogse belofte in de liberale landen: wie hard werkt en goed opgeleid is, kan een leven opbouwen, sociaal opklimmen en deelnemen aan de economische groei.’ (Philip Blom)[ii] Natuurlijk is al eerder voorspeld dat technologische vernieuwing de menselijke arbeid zou vervangen, maar ditmaal is alles anders. Ditmaal geldt: ‘De machines komen eraan en zullen winnen.’[iii] We zitten in een situatie waarin menselijke arbeid obsoleet wordt. En dat is een probleem, want waar arbeid obsoleet is, aldus nog Philip Blom, ‘zijn ook de mensen obsoleet.’[iv]

Men begrijpe: het is geen vrolijk verhaal. Het is geen verhaal met een happy ending. En er is een slechterik in het verhaal. De Gargamel van dienst heet kapitalisme, soms neoliberalisme, en zijn meest verdorven eigenschap is groei, gigantische groei, onophoudelijke groei. Met die steeds maar toenemende groei vreet Kapitalisme de planeet op.

Zijn er nog oplossingen? Door ons gebrek aan verbeeldingskracht, het feit dat we ons (zoals Frederic Jameson ooit stelde) makkelijker het einde van de wereld dan het einde van het kapitalisme kunnen voorstellen, lijken wij vandaag – alleszins in het westen – een samenleving geworden te zijn waar een indruk heerst dat er geen toekomst en geen hoop meer zijn.

Heel dringend moeten we handelen. ‘Verderdoen zoals we bezig zijn, voert ons regelrecht naar een ecologische, economische, sociale en democratische ineenstorting ergens in de tweede helft van deze eeuw.’ (Dirk Barrez)[v] De oplossingen worden meestal geformuleerd in een combinatie van het persoonlijk voornaamwoord ‘wij’ en het werkwoord ‘moeten’. Neem bijvoorbeeld het redactioneel van Karel Verhoeven in De Standaard van 8 oktober 2018: ‘Op wie wachten wij nog?’ Of neem Mo* van diezelfde week, een boeiend interview met de Amerikaanse wetenschapsjournalist Charles Mann, met als kop ‘We moeten onze heilige huisjes verlaten, willen we klimaatverandering indammen.’

Vreemd, denk ik dan, wie is dit ‘wij’? Ik ben het niet, ik met mijn persoonlijk verhaal dat ik hier wilde gaan vertellen. Wie dan?

Vreemd, denk ik dan, wie is dit ‘wij’? Ik ben het niet, ik met mijn persoonlijk verhaal dat ik hier wilde gaan vertellen. Wie dan? Is het de mensheid? Zijn het de politici? Zijn het de wetenschappers? Zijn het de mensen in het westen? Zijn het de Belgen? De Vlamingen? De ondernemers? De jongeren? De ouderen? De blanken? De niet-blanken? De mannen? De vrouwen? De transgenders? De gelovigen? De niet-gelovigen? Ik merk dat ik boeken en artikelen met ‘wij’ steeds vaker verveeld aan de kant leg. Het verhaal waarvan dit ‘wij’ het hoofdpersonage is, gaat mij ver te boven. Ik lees het, en haak af.

Lange tijd heb ik gedacht dat mijn verlamming met de feiten te maken had. Ik kon dan niet naar een landschap kijken zonder te denken: binnenkort gaat het kapot. Niets leren zonder te denken: binnenkort doet het computer dat beter. Ik kon niet naar de blauwe zomerlucht kijken zonder ook de vliegtuigstrepen te zien, en te denken: goedkope vluchten, wat een ecologische ramp. Maar ik vergiste mij. Niet de feiten – erg genoeg, dat ontken ik niet – zijn het probleem, maar de protagonist.

Ik

Een nieuwe protagonist. Wie ben ik? Een geklede primaat die een verhaal creëert, een persoonlijk verhaal, niet dat gigantische verhaal. Een verhaal van dertien in een dozijn, maar daarom nog niet banaal. Bijvoorbeeld: ik ben 41 jaar oud, heteroman, blank, atheïst, geboren in een gezin uit de middenklasse in een van de welvarendste landen ter wereld, werk hard om rond te komen, goede gezondheid, gescheiden met twee kinderen, jongens, bijna zes en bijna twee, ik heb een vrije wil en ben meer dan de som van mijn genen, en het leven mag absurd zijn, het is daarom niet zinloos. Of dit verhaal, van mijn veel te jonge lief: ik ben 24 jaar oud, heterovrouw, blank, atheïst, geboren in een gezin uit de middenklasse in een van de welvarendste landen ter wereld, onlangs naar de andere kant van de wereld gegaan om er te helpen en teleurgesteld teruggekeerd, nu op zoek naar werk en een woning, soms twijfelend, geen kinderen, er niet gerust op wat mijn ouders zullen zeggen wanneer ik mijn zeventien jaar oudere vriend aan hen voorstel. Of dit verhaal, van mijn oudste zoon: bijna zes jaar oud, Ferre is mijn beste vriend, mama is de liefste en papa is strenger maar wel leuk, ik heb nu twee huizen, ik kan al veel woorden schrijven, en dinosaurussen vind ik supercool.

Dat er in de toekomst problemen komen – dat gigantische verhaal van daarnet – en dat er vandaag even veel soorten uitsterven als toen de dinosaurussen baan ruimden, dat weet mijn zoon niet, het maakt nog geen deel uit van zijn verhaal. Gelukkig maar.

In een notendop.

Ik had als devies de woorden van de Duitse romantische auteur Georg Büchner (1813-1837) in een beroemd geworden brief aan zijn geliefde, waarin hij schrijft dat hij zich ‘verpletterd voelt door het vreselijke fatalisme van de geschiedenis. De enkeling slechts schuim op een golf, grootsheid louter toeval, het meesterschap van het genie een poppenspel, een belachelijk worstelen met een ijzeren wet.’

Ik geef toe dat ik lange tijd met mijn eigen onbeduidendheid heb geflirt als met een mooie en te gemakkelijk bereikbare vrouw. Ik had als devies de woorden van de Duitse romantische auteur Georg Büchner (1813-1837) in een beroemd geworden brief aan zijn geliefde, waarin hij schrijft dat hij zich ‘verpletterd voelt door het vreselijke fatalisme van de geschiedenis. De enkeling slechts schuim op een golf, grootsheid louter toeval, het meesterschap van het genie een poppenspel, een belachelijk worstelen met een ijzeren wet.’[vi]

Wat is voor een fatalist nog mogelijk? In 21 Lessons for the 21st Century, komt Yuval Noah Harari, auteur van de zeer reusachtige verhalen Homo Sapiens en Homo Deus, na een soms behoorlijk onrustwekkend opsomming van alles wat deze aarde de komende eeuw kan overkomen, tot de conclusie dat ‘we’ maar best kunnen besluiten dat het leven en het universum sowieso geen betekenis hebben. Hij stelt meditatie voor.

Beetje flauw, vind ik. Voor meditatie ontbreekt mij het geduld.

Als meditatie geen optie is, kan ik ook gewoon leven.

Genieten.

Op restaurant gaan.

Op reis gaan.

Consumeren.

En voorts niet te veel nadenken. Het leven is zo al moeilijk genoeg, maak er het beste van, het is gauw voorbij en naar onsterfelijkheid streven heeft even weinig zin als bij de pakken blijven zitten en treuren. Tot die conclusie kwam Gilgamesj al in de oudste literaire tekst die er is. Gilgamesj leidde als vorst een gepriviligieerd leven, het overgrote deel van zijn onderdanen zou nooit de kans krijgen om een volwaardig leven te leiden. Vandaag is dat anders. Vandaag zijn we (in het westen) allemaal vorsten. We leven volgens de Nederlandse filosoof Floris van den Berg ‘in het paradijs op aarde. Dit feest der vrijheid is de gerealiseerde utopie. Beter dan dit wordt het niet. […] We zijn allemaal schatrijk. […] Er is een overdaad aan voedsel. Een overdaad aan alles. Dit is het paradijs. […] We leven in het paradijs op aarde. Geniet ervan en koester deze tere vrijheid.’

Elders is er ellende – in Jemen, bijvoorbeeld, dreigt hongersnood voor twaalf tot dertien miljoen mensen – maar ik heb het goed. Ik heb een baan, ik heb een smartphone, ik heb hobby’s, en wanneer het mij allemaal even te veel wordt, kan ik voor een prikje enkele dagen naar Rome of Barcelona, waar ik mijn ‘mensenrecht om je even terug te trekken uit je dagelijkse leven, soms wel zes of acht keer per jaar (de weekendtrip, de midweek)’ opeis. (Stephan Sanders) Allerlei bedrijven zijn ermee in de weer nieuwe producten te ontwikkelen die mij het leven nog aangenamer zullen maken. Wat daar in Jemen gebeurt, valt intussen uiteraard niet goed te keuren, maar het is erg ver van huis, en ik kan er niets aan doen. Ik zal misschien wat geld overschrijven.

Het probleem met het leven als consument is niet alleen maar of niet zozeer dat het immoreel zou zijn, maar dat het mij – en dat lijkt contra-intuïtief – mijn vrijheid ontneemt. In het consumentenuniversum treed ik niet handelend en vormgevend op, maar kies ik slechts uit een door anderen aangereikt aanbod.

Wij

Eerlijk gezegd, wat reclamejongens en economieprofessoren ook mogen beweren, ik blijf ontevreden achter. Een indruk van zinloosheid overvalt mij terwijl ik alweer een nieuwe app download. ‘Ik’ lijkt een oninteressante, beperkende en beperkte protagonist geworden. Zo alleen. Zo geatomiseerd. Zo in zichzelf opgesloten. De mens is een bijzonder sociaal dier, en net daarin spectaculair ongewoon. Eenzaamheid verdragen we niet. Er is een sterk verband tussen eenzaamheid, depressie en slapeloosheid. Het probleem met het leven als consument is niet alleen maar of niet zozeer dat het immoreel zou zijn, maar dat het mij – en dat lijkt contra-intuïtief – mijn vrijheid ontneemt. In het consumentenuniversum treed ik niet handelend en vormgevend op, maar kies ik slechts uit een door anderen aangereikt aanbod. Nergens is die atomisering zo duidelijk als in het toenemende gebruik van intelligente software, die ons netjes opgesloten houdt in onze hoogstpersoonlijke, via allerhande ingewikkelde algoritmes op ons toegesneden consumptiebubbel. Individualiteit krijgt in dit model vorm zoals men zich in de supermarkt of op Amazon een winkelmandje samenstelt. De Duitse socioloog Harald Welzer spreekt over een ‘eenpersoons-minipanopticon’, een ik-bubble, waaruit we moeten breken als we vrij willen worden. Om een leefbare identiteit voor mijzelf te construeren, en mijn leven zin te geven, heb ik nood aan een verhaal waarin ik een rol speel, maar ook een verhaal dat mijn eigen horizon overstijgt.

Betekent dit dat ik terug moet naar het gigantische verhaal? Overbevolking. Klimaatverandering. Erosie. Die vreselijke (en amper in de media aanwezige) ellende in Jemen, de hongersnood die volgens de V.N. de ergste zou kunnen worden die ‘wij’ de voorbije honderd jaar hebben gekend.

Het lijkt er soms op dat ik mij schuldig moet voelen. Ik lees de titel van een artikel, waarin een klimaatwetenschapper wordt aangehaald: ‘Soms voel ik mij schuldig dat ik moeder ben geworden.’ Ik lees een andere titel: ‘If You’re Suffering From Climate Grief, You’re Not Alone.’

Maar eerlijk gezegd, stel dat ik morgen zou moeten kiezen tussen die ellende in Jemen of dat mijn eigen zonen iets overkomt, laat er dan maar ellende in Jemen zijn. Dit is harteloos? Ja, in zekere zin is dit harteloos. Ik kan de hele aarde toch niet torsen. Ik kan de mensheid niet redden. Ik ben niet in een perfecte wereld terechtgekomen, dat is niet mijn schuld. Sorry, wereld.

Harald Welzer somt in zijn boek Zelf denken twaalf regels op om als mens in actie te komen. Fascinerend is daarbij vooral nummer 10: ‘Jij draagt geen verantwoordelijkheid voor de wereld.’ [vii]

Hoezo?

Ik meende nog wel dat ik spaarlampen moest indraaien.

Dat ik moest stoppen met vlees eten.

Dat ik niet met het vliegtuig mocht reizen.

Dat ik geen plastic rietje in mijn frisdrank mocht doen.

Dat ik geen kinderen mocht maken.

Ik moet ineens aan mijn bakker denken, die vorige week besloten heeft dat het gedaan moet zijn met plastic tasjes, globaal gezien uiteraard een volstrekt banaal gebaar, en ook een gebaar waar hij persoonlijk geen enkel voordeel uit zal halen. Stel je voor dat hij het om een van beide redenen niet had gedaan. Toch is het bij mensen als mijn bakker dat de transitie begint, met kleine stapjes, omdat hij voor enkele anderen iets wil betekenen, en met enkele anderen iets wil verwezenlijken, niet al te groot, maar ook niet onbeduidend. Een vriend van mij is bezig met het oprichten van een voedselbos, een experiment dat twee werelden combineert die nu gescheiden zijn, natuur en landbouw. Ik las een mooi verhaal over een vluchtelingenkamp op Lesbos, Pikpa, dat een humaner alternatief wil vormen voor het grotere vluchtelingenkamp op datzelfde eiland. Het kamp is opgericht door een plaatselijke organisatie en krijgt veel steun van de lokale gemeenschap, die getekend is door de crisis, maar niet vergeten is dat hun overgrootouders een kleine honderd jaar geleden net zo zijn aangespoeld, in de nasleep van de eerste wereldoorlog. In Nederland heeft het hof van beroep bevestigd dat de overheid de uitstoot van broeikasgassen veel sneller terug moet dringen, om zo haar burgers te beschermen.

Een andere regel van Welzer luidt: ‘Neem jezelf serieus.’

En nog een andere: ‘Je hebt ontzettend veel speelruimte.’

Waar het om gaat is dat wij hier – ‘wij’ – beslissen samen iets aan te pakken, in onze eigen gemeenschap. Misschien doen we het uit politieke overwegingen of omdat we idealisten zijn, maar even goed gewoon omdat we nu eenmaal niet goed zijn in alleen zijn, of omdat we zo’n aangeboren menselijke, in het dierenrijk nogal uitzonderlijke neiging tot altruïsme hebben. We beginnen er misschien gewoon maar aan om plezier te maken of om het huis uit te kunnen. Omdat we willen experimenteren of onze verbeelding op een uitdaging willen loslaten. Die kleine acties zijn waardevoller dan de grote verhalen vol ‘wij’ en ‘moeten’.

© Jeroen Theunissen en Passa Porta, 2018

Noten

[i] Noam Chomsky, Hoop en vooruitzicht, vert. Dries Rombouts, EPO, p 181.

[ii] Philip Blom, Wat op het spel staat, vert. W. Hansen, De bezige bij 2017, p. 53.

[iii] Philip Blom, Wat op het spel staat, vert. W. Hansen, De bezige bij 2017, p. 101.

[iv] Philip Blom, Wat op het spel staat, vert. W. Hansen, De bezige bij 2017, p. 61.

[v] Dirk Barrez, Transitie. Onze welvaart van morgen, Pelckmans Pro 2016, p. 11.

[vi] Mijn vertaling. Georg Büchner, Werke und Briefe, dtv 1988, p. 288: ‚Ich fühlte mich wie zernichtet unter dem grässlichen Fatalismus der Geschichte. (…) Der Einzelne nur Schaum auf der Welle, die Grösse ein blosser Zufall, die Herrschaft des Genies ein Puppenspiel, ein lächerliches Ringen gegen ein ehernes Gesetz.‘

[vii] Harald Welzer, Zelf denken. Een leidraad voor verzet, vert. Isabelle Schoepen en Kris Lauwerys, uitg. Jan van Arkel, 2014.

Jeroen Theunissen
27.11.2018