you've got mail - javier cercas en hedwige jeanmart schrijven brieven (deel één)

05.01.2021
Auteurstekst
Youvegotmail

Het zal helaas nog even duren alvorens Belgische en buitenlandse auteurs elkaar weer in den lijve kunnen treffen in Passa Porta. In afwachting daarvan nodigden we een paar Europese auteurs uit om de dialoog per open brief aan te gaan.

Na Peter Terrin (wiens briefwisseling met de Zwitser Peter Stamm je hier kunt lezen) vroegen we aan de Franstalige Belgische schrijfster Hedwige Jeanmart met welke internationale collega zij zou willen corresponderen. Zij koos voor de grote Spaanse auteur Javier Cercas. Een eerste brief vertrok dus uit Barcelona, waar Hedwige al een paar jaar woont, richting... Verges, een paar honderd kilometer verderop, waar Cercas zich gedurende de lockdown had teruggetrokken. Al gauw volgde een eerste antwoord, en het vervolg.

In de uitzonderlijke correspondentie die je hier kunt volgen bevragen Cercas en Jeanmart met een gezonde dosis ironie het nut van literatuur en de rol van de schrijver in tijden van pandemieën en lockdowns...


Barcelona, 3 november 2020

Beste Javier,

Deze brief hoeft de Pyreneeën niet eens over te steken, want we bevinden ons allebei aan dezelfde kant. Zonder epidemie, zonder de beperkingen die we nu kennen, zou ik misschien zo vrij zijn geweest je uit te nodigen voor een copa op een terras in plaats van brieven te schrijven, maar goed. Misschien ooit, ergens? Een behoorlijk vaag voorstel, ik weet het. Tijd en ruimte zijn onberekenbaarder dan ooit. En dat terwijl ik gewoonlijk blij ben om hun onbetrouwbaarheid, ik vind het heerlijk als het leven zich verengt of verruimt, plots te klein of te groot wordt, te traag of te snel, te hol of te vol, te druk of te leeg, grenzeloos kneedbaar. Een tijdruimtelijke afwijking waarmee volgens mij iedereen die schrijft behept is. In die zin zou je, met enig cynisme, bijna kunnen stellen dat deze periode uit literair oogpunt volmaakt is. En nu ik dit schrijf, bedenk ik: wat belet ons die copa te gaan drinken, op dat terras?

Ik stel Las Delicias voor, in de wijk El Carmel. Mijn favoriete café, vanwege Juan Marsé, en ook omdat het vanaf mijn huis een leuke wandeling is, die ik al lang niet meer heb gemaakt. In werkelijkheid is het natuurlijk gesloten, maar dat doet er niet toe, dit is een brief, we doen alsof. We gaan zitten, jij vraagt me wat je daar doet en ik begin me uitgebreid te verontschuldigen: ik heb de vervelende hebbelijkheid om nogal snel op jij over te gaan, mag dat? Natuurlijk, zeg jij (ik houd mijn vingers gekruist, want het is een beetje brutaal van mij, dat geef ik toe). Daarna ontspint zich een lange monoloog, de mijne, want jij speelt de rol van geadresseerde, je mag me niet onderbreken.

Ik ben er beroerd aan toe, Javier, zeg ik. En het ergste is dat ik niet weet wat ik het meest geruststellend zou vinden: dat je me zegt dat ik niet de enige ben (zodat ik voor een deel gelijk heb, wat verschrikkelijk) of dat je al mijn twijfels van de tafel veegt (zodat mijn enige troost is dat ik me heb vergist). Het gaat bergaf met mij. Een geloofscrisis. Waarom schrijven we, kun jij het me vertellen? Schrijven is een spagaat maken tussen jezelf en de wereld, toch? Hoe meer je op gespannen voet staat met de wereld, hoe meer kramp je krijgt. Al dat gependel tussen leven en schrijven is ook zo vermoeiend. Waarom doen we het dan? Omdat we het leuk vinden, omdat we het nodig hebben, omdat we vinden dat we het recht hebben (en misschien zelfs de plicht, wat de meest megalomanen onder ons betreft) om vragen te stellen, een beetje rotzooi te trappen, te verkreukelen wat gladgestreken is, gesloten deuren in te trappen, de anderen aan te zetten tot het bewandelen van zijwegen en zelfs om te verdwalen. Kortom, we prikkelen, we porren, we fileren. Wat dat laatste betreft, heb ik een vervelende vraag, en zelfs meer dan een.

Is schrijven over een wereld zoals de onze niet te gemakkelijk? En vooral, zijn er geen urgentere, ethischer en fundamentelere kwesties (wat een afschuwelijk moraliserende vraag)? Op gevaar af verstrikt te raken in het slagersjargon dat ik zojuist heb gebruikt (en dat ik heel lelijk vind): wat zou een slager doen met zijn bloedworsten en vleespasteien, als hij plots empathie voelde voor het koebeest of het varken dat hij de dag ervoor nog door de gehaktmolen had gedraaid? Begrijp je wat ik bedoel? Zover is het met mij gekomen. Dat ik me afvraag of ik nog steeds zo zeker weet dat er niets beters te doen valt.

Een teken aan de wand is dat me uit het niets vreselijke zinnen te binnen schieten, en andere waar ik overdreven veel belang aan hecht. ‘Een paar laarzen is belangrijker dan Shakespeare’, kun je je dat voorstellen? Een verbijsterend citaat van Tsjernysjevski, van een afgrondelijke domheid, maar waarom komt het me nu voor de geest? Een ander citaat, van Henry Miller op zijn sterfbed, ‘I am alive to the end’. Geweldig, zul je zeggen. Ik leef tot het einde, een mantra… Alleen kan ik, hoewel ik erg gesteld ben op de auteur, niet nalaten die uitspraak anders te interpreteren, in perspectief te plaatsen met wat Miller beoogde, hij zorgde er namelijk voor zo min mogelijk te lezen om geen kruimel van het ‘echte’ leven te missen, en daar leid ik oorzakelijke verbanden uit af. Natuurlijk meende hij dat niet, zoiets moet wel gelogen zijn, toch? Maar de twijfel knaagt, met funeste gevolgen. Soms laat ik mijn gedachten uitgebreid gaan over dat soort kruimels. De mijne en die van de anderen.

Ik zou nog even door kunnen gaan, maar ik laat het hier liever bij. Ik wil het niet nog erger maken en heb al genoeg beslag gelegd op je tijd. Even ongegeneerd als ik je deze ontmoeting heb opgedrongen, je ongevraagd heb getutoyeerd, je met idiote vragen en smakeloze beelden heb bestookt, zal ik dit terras zo dadelijk opdoeken, zonder zelfs maar de moeite te hebben genomen om je enige vraag te beantwoorden. Wat deed jij hier? Zullen we het daar een ander keertje over hebben?

Tot binnenkort, hoop ik,
Hedwige


-

Barcelona, 2 december 2020

Beste Hedwige,

Je hebt groot gelijk: niets belet ons een glas te gaan drinken op een terras, als er tenminste een terras open zou zijn – tot voor kort waren ze in Barcelona gesloten – en als ik me in Barcelona zou bevinden. Want het geval wil dat ik me, sinds het begin van deze nachtmerrie in de gedaante van een pandemie, met mijn gezin heb teruggetrokken in Verges, een dorp dat je misschien wel kent of waar je vast al van hebt gehoord, want ik weet dat je bekend bent met de regio Empordá. Ik heb daar een huis waar ik steeds vaker te vinden ben, waar ik het erg naar mijn zin heb en waar jij vanzelfsprekend van harte welkom bent. Het is hoe dan ook een uitstekend idee om af te spreken in Las Delicias, want hoewel ik Marsé ook bewonder – en vooral De laatste middagen van Teresa, dat ik zijn beste roman vind - ben ik er nog nooit geweest. Een gesprek met jou is het perfecte excuus om erheen te gaan.

Je schrijft in je brief dat ‘deze periode uit literair oogpunt volmaakt is’, je schrijft ook dat je geloof in de literatuur wankelt en je vraagt je af of we niets beters te doen hebben.

Met het eerste ben ik het eens. Ik weet vrijwel zeker dat deze pandemie geen belangrijke literaire werken zal opleveren, tenminste niet op een directe manier. Dat weet ik omdat — ook al waanden we ons veilig voor toestanden zoals we die nu doormaken — er zich in de loop van de geschiedenis talloze epidemieën zoals deze hebben voorgedaan, en geen ervan bij mijn weten belangrijke werken heeft voortgebracht.

Denk bijvoorbeeld aan de zogenaamde ‘Spaanse griep’, aan het eind van de jaren twintig van de vorige eeuw, toen de Eerste Wereldoorlog nog bezig was. Aan die verschrikkelijke epidemie stierven volgens de meest optimistische schattingen meer dan vijftig miljoen mensen, meer dan er omkwamen in de Tweede Wereldoorlog en veel meer dan in de Eerste. Welnu, over die eerste oorlog bestaat een enorme hoeveelheid romans, gedichten en films, om van de tweede nog maar te zwijgen, maar ik kan me niet één boek voor de geest halen dat rechtstreeks over die epidemie gaat. Alleen een vers van T.S. Eliot dat erop zinspeelt, een personage van Virginia Woolf dat eraan lijdt en het begin van Het grijze schrift van Josep Pla, de grote twintigste-eeuwse Catalaanse klassieker, waarin de hoofdpersoon terugkeert naar het ouderlijk huis, toevallig in de Empordá, na de sluiting van de Universiteit van Barcelona door de overheid. Verder niets. We wachten dus tevergeefs op boeken over pandemieën, zoals de kolonel van García Márquez tevergeefs wachtte op post.

Wil dat zeggen dat pandemieën literair gezien niet productief zijn? Het tegendeel is waar. Ze leveren alleen niet direct iets op, maar wel indirect, en veel. De reden is zonneklaar voor iedere schrijver, ook al is het een waarheid die niet leuk is om te horen (dat zijn waarheden wel vaker, ze zijn ongemakkelijk en onaangenaam, dat is een van de redenen waarom een heleboel mensen liever leugens horen). Die waarheid is dat wat slecht is voor het leven bijna altijd goed is voor de literatuur, dat wij schrijvers ons voeden met het slechte en niet met het goede. Daarom weet ik zeker dat de literatuur in een gelukkige wereld niet zou bestaan, oké, misschien dat er wel poëzie zou bestaan, slechte poëzie en heel weinig, maar zeker geen romans. Waarom wel? Waarom zou je schrijven als je gelukkig bent.

Literatuur ontstaat uit onvrede, leed, afschuw en vreselijke crisissen zoals we die nu doormaken, en wij schrijvers zijn aasgieren, in het gunstigste geval zijn we zoals de alchemisten, die ijzer in goud wilden veranderen: schrijvers, de beste schrijvers, veranderen het slechte in het goede, onvrede en leed en afschuw en crisissen in schoonheid en betekenis. Onder meer daarom — en in tegenstelling tot wat ik dacht toen ik nog jong, gelukkig en onwetend was en een postmoderne schrijver wilde worden, een Noord-Amerikaanse postmoderne schrijver om precies te zijn — is echte literatuur nuttig. Als ze tenminste niet bedoeld is om nuttig te zijn: zodra dat het geval is, verandert ze in propaganda of pedagogie, houdt ze vanzelf op echte literatuur te zijn en is ze niet langer nuttig.

Ik denk dus dat deze pandemie niet direct tot iets waardevols zal leiden, maar indirect wel, want deze nachtmerrie is de ideale voedingsbodem voor het scheppingsproces. Wat ik bedoel is dat de pandemie niet het thema, maar de brandstof voor een heleboel boeken zal zijn, zo’n beetje zoals De gedaanteverwisseling het verhaal vertelt van een man die op een ochtend wakker wordt in de gedaante van een kever: dat is het thema, of in ieder geval het zichtbare thema, maar de brandstof is Kafka’s diepgewortelde existentiële vervreemding, zijn onvermogen om met zijn familie, de wereld en zichzelf om te gaan. Kortom, we zullen de boeken die voortkomen uit deze pandemie misschien niet als zodanig herkennen, maar ik weet wel zeker dat ze er zullen zijn.

Zoals je ziet, heb ik de tweede kwestie die je in je brief ter sprake bracht aangeroerd zonder dat ik het me realiseerde: het nut of de nutteloosheid van literatuur, je huidige geloofscrisis en het gevoel dat het weleens tijdverlies zou kunnen zijn om er onze beste krachten aan te wijden, omdat er misschien veel betere of nuttigere dingen te doen zijn. Eerlijk gezegd, beste Hedwige, heb ik nog nooit zo’n crisis doorgemaakt en hoop ik die ook nooit door te maken. De reden is, denk ik, dat ik me niet kan voorstellen dat ik iets anders zou doen, misschien omdat schrijven het enige is wat ik kan, om met Beckett te spreken (Giorgio Manganelli zei iets vergelijkbaars: hij zei dat hij schreef omdat hij niet eens zijn eigen veters kon strikken). Of misschien schrijf ik juist om te achterhalen waarom ik schrijf, al hoop ik daar nooit achter te komen, omdat ik dan misschien wel zou stoppen met schrijven.

Afijn, het is allemaal ontzettend ingewikkeld en zoals je ziet weet ik het zelf ook allemaal niet zo goed. Het zou in ieder geval een groot genoegen zijn om er met jou op het terras van Las Delicias over te praten. In afwachting kun je me misschien vertellen wanneer en hoe die crisis begonnen is en wat er precies aan de hand is. Zoals ik al schreef, heb ik zoiets nog nooit meegemaakt en ik zou er graag meer over willen weten. Dan kan ik je in mijn volgende brief misschien uitleggen hoe ik denk over het nut of de nutteloosheid van de literatuur.

Dank je wel voor je brief, hartelijke groet en tot gauw,
Javier

-

Barcelona, 8 december 2020

Beste Javier,

Wat een genoegen om je antwoord te ontvangen! Met een uitnodiging om naar Verges te komen nog wel! Ik ben er nog nooit geweest. Uit nieuwsgierigheid heb ik afbeeldingen gegoogeld om te zien waar deze brief terecht zou komen. Een fantastische plek, heel mooi. Ik stuitte op een middeleeuws kasteel, vestingmuren, een smal riviertje, stenen bruggetjes en skeletten. Naar ik lees is het dorp vermaard om zijn Dodendans op Witte Donderdag, zodat het er op de foto’s een beetje Mexicaans uitziet. Heel aanlokkelijk allemaal. Afijn, dit is geen afdwalen, maar een aangename virtuele escapade. Nu ben ik weer bij de les.

Je brief is tegelijk heel veelomvattend en heel helder. Hij kaatst vragen – en dus ook antwoorden – terug waarover ik het misschien liever niet had gehad, maar nu ik aan deze brief begonnen ben, realiseer ik me dat ik dat waarschijnlijk wel zal doen.

‘Wat slecht is voor het leven, is bijna altijd goed voor de literatuur’, schrijf je. Je beeld van de schrijver als aasgier is vergelijkbaar met dat van die slagers waarover ik het had, maar dan erger. Misschien kunnen we dit beter onder ons houden? Om niet de indruk te wekken dat we plezier hebben in deze slachting, kunnen we het waarschijnlijk beter hebben over een grote persoonlijke en collectieve chaos? En over wat die chaos zou kunnen betekenen voor de literatuur? Niets dat het onderwerp op een directe manier beschrijft, daar heb je volkomen gelijk in. En ook niet op een bewuste manier.

Je had het erover dat oorlogsromans oneindig veel talrijker zijn dan die terloopse zinspelingen op epidemieën uit het verleden. Het zou kunnen dat ik nu klink als een oud-strijder, maar ik ben in de gelegenheid geweest om een oorlog mee te maken (ik heb er lang over gedaan om een zo neutraal mogelijke formulering te vinden). Zo’n oorlog leent zich beter tot plastische beschrijvingen dan een virus, dat zou het voor een deel kunnen verklaren. Ik heb nooit iets over die ervaring geschreven, maar ze is allicht steeds op de achtergrond aanwezig, zelfs in de beschrijving van een geranium die staat te verwelken in een pot.

Ik denk net als jij dat schrijven een zaak is van sedimentatie, van lagen die zich opstapelen. In het eindproduct kun je alle deeltjes waaruit het bestaat niet meer onderscheiden en je kunt er ook niet uit opmaken welke wind of welke regen ze daar heeft afgezet. Dat willen we trouwens niet per se weten, of wel? Ik lees in je brief dat je misschien schrijft om te achterhalen waarom je schrijft en dat je hoopt daar nooit achter te komen. Dat geeft me veel stof tot nadenken. Daar zouden we het ook over kunnen hebben.

Goed, omdat je het vraagt, zal ik datgene wat ik nogal ongelukkig mijn geloofscrisis heb genoemd proberen te verklaren. Schrijvers voeden zich met wat slecht is voor het leven, maar ze moeten nu eenmaal ook leven. Want, hoe banaal dat ook klinkt, schrijvers zijn ook mensen. Sociale wezens, soms zelfs sociaal geëngageerd, die hun leven leiden en soms moeilijk kunnen omgaan met onvrede, leed en angst, en ik zou daar nog kwetsbaarheid en vooral verwarring en twijfel aan willen toevoegen. Al die gevoelens zijn bevorderlijk voor het schrijven, maar niet voor het leven. Soms wordt het wat te veel voor een hoofd dat in sommige omstandigheden werkt als een triagepost voor oorlogsgewonden in een veldhospitaal: noodgedwongen moet je dringende keuzes maken, voorrang geven aan bepaalde handelingen en bepaald aspecten van je persoonlijkheid.

In mijn geval betekende dat concreet dat ik me op een dierlijke, instinctieve manier heb teruggetrokken in een leven bij de dag. De bevrediging van de basisbehoeften en de veiligheid van mijn dierbaren kwamen voortaan op de eerste plaats en het lot van mijn soortgenoten (overal ter wereld en los van het virus) bracht me ertoe me te engageren en mijn tanden te laten zien. Anders gezegd, om ‘direct’ te handelen in plaats van ‘indirect’ te schrijven. Een dilemma dat er eigenlijk geen is, want het een staat het ander niet in de weg, integendeel zelfs. Volgens mij weet jij dat beter dan wie ook, ik weet aan wie ik schrijf en waarom: ik lees je op vele fronten: romans en kronieken, als persoon en als schrijver.

Laat ik, om kort te gaan, en om dit zo snel mogelijk achter de rug te hebben, zeggen dat het me allemaal misschien wat te veel is geworden, dat kan gebeuren. Ik neem aan dat je dat soort dingen al evenmin hoort te zeggen (en ik vertrouw erop dat je me niet zult uitlachen), maar ik heb het idee dat met name het moederschap het bij de triage gewonnen heeft van al het andere. Dat heeft gevolgen voor het schrijven, maar gek genoeg ook voor mijn lectuur. Zo kreeg ik bijvoorbeeld zin om De jaren van Annie Ernaux te herlezen, terwijl er nog zoveel ongelezen romans op mij lagen te wachten. Ik was erg onder de indruk van een passage die me de eerste keer niet had getroffen, ik was ze zelfs vergeten: op een zondag maakt de schrijfster een lamsbout voor haar kinderen die inmiddels jongvolwassenen geworden zijn en de dag bij haar komen doorbrengen. Ze doet dat omdat ze weet dat ze dat graag lusten, het zelf niet kunnen klaarmaken en het zich op dat moment niet kunnen veroorloven. Na een leuke middag nemen haar kinderen de trein terug naar huis. Ze ruimt af, zet de borden, de schalen en het bestek in de vaatwasser en zegt bij zichzelf dat het inderdaad een mooie zondag was.

Ik vertel het even na in mijn eigen woorden, je begrijpt het wel. Een schitterende passage die me op dat moment iets deed, omdat die scène me een intens gevoel van rust gaf. Ik weet niet of Annie Ernaux bedoelde te schrijven wat ik erin las, maar dat doet er niet toe, een roman is altijd van de lezer en de lezer heeft altijd gelijk.

In mijn eerste brief heb ik me dus behoorlijk onduidelijk uitgedrukt. Mijn twijfels over nut en nutteloosheid sloegen niet op de literatuur met een grote L. Niets kan mijn geloof erin aantasten, mijn heel persoonlijke en innige geloof als lezer, want lezen werkt verlossend en bevrijdend. De literatuur maakt de lezer oppermachtig, maar ik denk dat ze de schrijver soms een tragisch gevoel van machteloosheid bezorgt. Ik had het dus over de pijnlijke positie van de schrijver die, zelfs al kan hij zijn veters strikken (dat kan ik, en ik moet zeggen dat het me sinds jouw brief een beetje verontrust), niet veel anders kan dan schrijven en zich precies daarom in een wankele, lastige en zelfs riskante positie bevindt.

Heb jij het dan nooit moeilijk? Afzien en zweten scheppen de ideale omstandigheden voor het schrijven, zul je waarschijnlijk zeggen, en ik geef je gelijk. Literatuur die niet naar zweet ruikt is geen literatuur. Als je alleen papier ruikt, dan is het hooguit een ordinair boek, volstrekt oninteressant. Beschouw dit alles dus als een moment van zwakte of als een zoveelste tegenstrijdigheid.

Goed, ik zal het hierbij laten. Ik wens je een fantastisch verblijf in Verges.

Tot binnenkort, hoop ik,
Hedwige


-

Vertalingen uit het Frans en het Spaans door Marijke Arijs

Javier Cercas (Ibahernando, prov. Cáceres, 1962) doceert literatuur aan de universiteit van Gerona. Hij schreef een tiental veelvuldig vertaalde romans, kronieken en verhalenbundels en geldt als een van de belangrijkste Spaanse schrijvers van onze tijd. Anatomie van een tijd (Nederlandse vertaling 2011) was voor El Pais Boek van het Jaar in 2009 en Outlaws (Nederlandse vertaling 2012) werd bekroond met de Franse Prix Méditerranée étranger in 2014. In 2017 verscheen De bedrieger, najaar 2020 gevolgd door De koning van het schimmenrijk, een non-fictieroman tegen de achtergrond van de Spaanse burgeroorlog. Sinds zijn bekende roman Soldaten van Salamis (2003) worden Cercas' boeken in het Nederlands uitgegeven door De Geus en vertaald door A. Boon en Jos den Bekker.

Hedwige Jeanmart werd in 1968 geboren in Namen. Ze studeerde journalistiek en werkte o.a. in Moskou voor Artsen Zonder Grenzen. In 2014 werd haar debuutroman Blanès, een heerlijk absurdistisch liefdesverhaal in de sporen van Roberto Bolaño, bekroond met de Prix Rossel. In 2018 verscheen Les Oiseaux sans tête, een spitsvondige roman over een onwaarschijnlijke ontmoeting met een serial killer. Sinds 2007 woont Hedwige Jeanmart in Barcelona.

fijn dat je even de tijd nam voor een stukje literatuur.

Misschien werd je wel ontroerd, raakte je verontwaardigd, uitgedaagd of geïnspireerd. Met het online magazine geven we auteurs en vertalers kansen om tegen een correcte verloning nieuw werk te creëren.

We gaan actief op zoek naar die schrijvers die een onbekend deurtje opentrekken of vaak minder zichtbare verhalen vertellen. We vinden het belangrijk om deze stemmen een platform te geven, hen te ondersteunen en waar nodig te begeleiden. Want we zijn van mening dat alle verhalen gehoord moeten worden. Je kan ons helpen om dit evenwicht te realiseren door ons financieel te steunen.

Elke bijdrage, groot of klein, helpt ons verder om meer auteurs aan het woord te laten. Hartelijk dank alvast!

Ja, ik steun literaire makers
05.01.2021