Het Einde. Vertellen & ontknopen

Koen Sels
19.12.2019
Author text
Het Einde Koensels

Voor het jaareinde vroegen we aan twee opkomende Belgische auteurs een korte beschouwing te schrijven over… het einde. Hier lees je het antwoord van de Antwerpse auteur Koen Sels, die onlangs zijn tweede roman Gloria publiceerde (Het balanseer, 2019).

-

Deze zomer las ik Robert Musils dunne en bevreemdende eerste roman, De ervaringen van de jonge Törless. Ik zat met vragen, en zo belandde ik in september in het zwaartekrachtveld van De man zonder eigenschappen, een boek dat ik tot dan toe altijd ooit nog zou lezen. Nu, meer dan 1000 pagina’s diep, heb ik me al vaak geërgerd aan zaken waaraan een hedendaagse lezer zich zal ergeren, maar zijn mijn ideeën en mijn persoonlijkheid ook onherroepelijk in beweging gebracht. Steeds opnieuw zelfs, want elk fragment dat ik met een kinderlijk genoegen in mijn schriftje kopieer, me inbeeldend dat het me eindelijk duidelijk wordt waar het in dit boek om gaat, wordt pagina’s later weerlegd met woorden die nog vetter onderstreept moeten worden.

Nu, in de laatste maand van het jaar, zit ik nog steeds in een baan rond een einde dat ik nooit zal zien. Het is een ervaring, een opdracht ook, om Musils levenswerk te lezen in de wetenschap dat het niet alleen nooit voltooid is, maar ook gewoon onvoltooibaar wás — al was het maar omdat Musils ‘essayisme’ per definitie een schrijven-in-wording is, dat in het teken staat van het blijven proberen. Closure mag ik dus niet verwachten, ook niet van de complexe en verscheurende gedachten die Musil ontplooit in zijn trouwens bijna totaal van spannende gebeurtenissen gespeende, maar met des te meer halsbrekende zinnen gevulde ideeënroman. Wel moet ik verder lezen om beter in te kunnen schatten waarom het boek tot mislukken gedoemd was. Na het einde, na 1.343 pagina’s dus, kan ik nog zeshonderd pagina’s nagelaten fragmenten van het derde deel tot mij nemen. Die zouden sterk tegenstrijdig zijn, maar wel een beter beeld geven van de eerste twee delen.

Een mogelijk antwoord op de vraag waarom Musils project onvoltooibaar was, behoeft wellicht een hele bibliotheek aan studies over werkelijkheids- & mogelijkheidszin, wetenschap & geloof, moderniteit & traditie, individualisme & gemeenschap, mannen & vrouwen, rede & mystiek — het soort bibliotheek dat overigens in Musils boek voorkomt, wanneer een generaal het tragikomische plan opvat om eindelijk eens orde te scheppen in de versplinterde eisen en verlangens van zijn landgenoten. Ik zal hier niet het lef opbrengen om een paar definitieve woorden te schrijven over het oplossen van die tegenstellingen en over de utopische droom van verlossing die daarin doorschemert. Maar de hierboven opgesomde tegenstellingen geven misschien wel dit aan: dat het niet alleen dit specifieke boek is dat doelloos is gebleven, maar dat er met deze wereld iets aan de hand is waardoor niets, en dus ook mijn schrijven niet, een bevredigend einde kan kennen. Natuurlijk komt de aap wel uit de mouw, of vallen de maskers af, of wordt de snoodaard geklist, en natuurlijk kunnen we in de goot belanden, of kunnen we moorden en branden of zelf sterven. Maar zijn de tegenstellingen die de wereld regeren daarmee opgelost? Of hadden wij ons daar al van bevrijd? En als het antwoord daarop nee is: welke waarheid, of welk plezier desnoods, leveren zulke eindes op? De hoop dat alles eindelijk eens stilletjes mag zijn, desnoods zonder ons?

Maar als een ontknoping niet in zicht is, waarom dan verder lezen? En waarom beginnen schrijven?

Toen ik het tweede deel van De man zonder eigenschappen las, verscheen mijn eigen, er plots flinterdun uitziende boekje Gloria — iets persoonlijks over de geboorte van mijn dochter in tijden die nieuw leven niet genegen zijn, zou je kunnen zeggen, hoewel ik hoop dat er ook iets onpersoonlijks aan is. Op de dag dat Gloria werd gepresenteerd las ik Musil, om me wat af te leiden van mijn zenuwen. Vervolgens was er een etentje en probeerde ik tijdens een interview voor het eerst te parafraseren waar het mij dan eigenlijk allemaal om ging. Dat alles in het gezelschap van een klein, veelal vriendschappelijk publiek van tijdgenoten, maar met Musil in mijn nek.

Ik ben geloof ik niet begiftigd met een onhoudbare drang om het stilzwijgen te verbreken of om het gesprek naar mijn hand te zetten, al durf ik soms te razen wanneer de woorden me op sleeptouw nemen. Schrijven doe ik vaak in opdracht, en als het niet in opdracht is, dan bedenk ik wel iemand die echt iets van me zou willen lezen. Schrijven kan fantastisch zijn, maar eraan beginnen vind ik zelden aangenaam; mijn debuut is er pas gekomen nadat een vriend mij wat willekeurig gegenereerde woorden had ontfutseld, die vervolgens op de pagina’s van een literair tijdschrift terechtkwamen, en toen in boekvorm werden uitgegeven.

Mijn excuses als dit bijna grootsprakerig bescheiden klinkt. Het gaat me niet om het al dan niet geringe gewicht van mijn standpunten, maar om een andere twijfel, die meer en meer lijkt te balanceren op de rand van het totale ongeloof: de twijfel aan de mogelijkheid om de tegenstellingen te overstijgen die mij, maar anderen nog veel meer, in hun greep lijken hebben. Ik heb geen zin om ze hier met de losse pols op te sommen. Ze beheersen het nieuws en verschillen misschien niet zo veel van de tegenstellingen die Musil voortdreven, of verschillen daar vooral van in intensiteit en draagwijdte. Vandaag moeten we waarschijnlijk zeggen dat er onder de oppervlakte alleen maar verschil is, en dat onze tegenstellingen niet gegrond zijn in een hogere werkelijkheid. Maar dat moeten we juist zeggen omdat de tegenstellingen wel degelijk reëel zijn, gebetonneerd in een catastrofale ideologie, die op ons inwerkt met een macht die moeilijk te doorgronden is, omdat we haar ook zelf belichamen.

Mijn jongste boek eindigt op de laatste dag van 2018, nu een jaar geleden. Dat tot op zekere hoogte willekeurige einde was een grens die ik me op voorhand had gesteld: een einde dat samenviel met het heden waarin ik die laatste zinnen schreef. Laten we zeggen dat de tekst toewerkte naar stoppen met schrijven, naar een beetje rust en adem misschien. De vraag blijft dan welk verhaal daarmee eindigde, en welk verhaal doorliep, maar dus nog niet verteld werd. En zelfs gesteld dat de vader in het boek bij het aftelritueel met een toeter in de hand geveld werd door een acuut herseninfarct, zou het verhaal daarmee afgelopen zijn? Wat immers, om te beginnen, met het leven van zijn eind vorig jaar nog tweeënhalfjarig hoofdpersoontje Gloria, die aan dat moment misschien nog niet eens herinneringen kon overhouden? Welke toekomst was er voor haar? Kon haar papa haar toewensen dat tenminste de allerdringendste, de toekomst zelf bedreigende problemen opgelost zouden worden?

Dat einde trekt mij dus aan, maar het schept ook ruimte voor het vertellen zelf, voor zinnen die stuk voor stuk grenzen stellen aan de eindeloze andere mogelijke formuleringen, voor de ontelbare details die je nooit kunt vermelden, zelfs al probeer je maar een fractie van een dinsdag in een Kempische fermette te beschrijven, en voor de veel te lichte dingen die je wel zegt, en die zelfs al veranderd zijn vóór je klaar bent met spreken. Zou het niet kunnen, zo vraag ik me af, dat juist de tussentijd van de vertelling het moment van de ontknoping is?

Koen Sels, december 2019
Koen Sels
19.12.2019