Mijn debuut — Antoine Wauters

Antoine Wauters
26.03.2023
Auteurstekst
Glenn carstens peters BT Qqj Shopxw unsplash 1

Voor het Passa Porta Festival, hebben we aan Antoine Wauters gevraagd om een litteraire opdracht over zijn debuut te schrijven.

Vertaling : Katelijne De Vuyst



Waar situeer je je debuut?
Wanneer begin je werkelijk ergens mee?
Ik geloof niet in voorbeschikking. Het idee staat me niet aan.
Maar toch heb ik nu en dan de indruk dat sommigen van ons alleen maar kunnen doen wat ze doen. Alsof het geschreven stond. Hoewel dat niet zo is.
Maar goed.
Als ik op zoek ga naar wat voor mij het begin van het schrijven was, bots ik onvermijdelijk op een massa dingen: de atletiek, de kindertijd, astma, godsdienst, de drang om voortdurend te spelen, woede, mijn broer, het geloof dat wat ons diep beroert meestal zonder getuigen kan, een onvermogen om me te vervelen. Evenwel denk ik niet dat wat dan ook door een van die zaken werd bepaald. Maar ze zijn bij mij in de buurt als ik schrijf.
Als iemand me op mijn zevende had gezegd dat ik de rest van mijn leven zou doen wat ik doe, zou ik heftig geprotesteerd hebben. In die tijd renden we: dat was beter. We waren de snelheid van de wind. Toch herinner ik me Sophies malheuren, waar ik dol op was. Ik zie nog hoe mama over ons gebogen zat, hoe ze die verhaaltjes over ons hoofd uitstrooide, die ons zo ver wegvoerden van huis – van het dorp, van onszelf – en ik denk dat ik misschien alleen schrijf om die momenten te laten duren. Om haar stem te horen.
Vanaf mijn prilste kindertijd heb ik het gekke gevoel dat er in mij gebieden schuilen die als twee druppels water lijken op de grond die ik betreed als ik buiten ga wandelen, in de mij dierbare Ardennen waar ik woon. Dat het dezelfde ruimten zijn, dezelfde vochtige bossen, dezelfde nevels. En dat de essentie van mijn leven zich daar afspeelt, in een wereld van afdwalende gedachten, vage associaties, met de mist als enige einder.
Ik heb nooit zekerheden gehad.
Misschien had ik die wel, toen ik jonger was.
Nu niet meer.
Ofwel tegenstrijdige zekerheden, als: schrijven is waanzin, een wanhopige daad, maar tegelijk ook een daad die veel geloof vereist, omdat het de wanhoop bezweert, een gelukkige, lumineuze daad waardoor onze verborgen kracht wordt onthuld.
De twee zijn waar. Er schuilt net zo veel wanhoop als hoop in datgene wat we met onze woorden trachten te bereiken, in datgene wat we in onze woorden leggen, net zo veel verlangen om de dingen aan het licht te brengen als om ze lekker te laten luieren in de schaduw.
Stelt je voor dat je acht bent en in een kamer zit vol mensen van wie je houdt en voorwerpen die je leuk vindt. Niemand heeft je iets gezegd, je hebt geen enkele instructie gekregen. Maar dan komt het moment waarop iemand, zonder dat je iets hebt zien aankomen, het licht uitknipt – wie die dag het licht uitknipt is een andere vraag; misschien ben jij het, een familielid of iemand (mogelijk zelfs iets) die niets met je te maken heeft, het gaat uit, meer niet – en nu zit je helemaal in het donker. Schrijven is op zoek gaan naar wat niet langer zichtbaar is – rondlopen in die kamer met een blinddoek voor je ogen. Het is een verbindingsteken tussen wat er is en wat er niet meer is, een manier om de werkelijkheid zoals ze is in gesprek te brengen met de dingen die je betreurt, die we missen.
Alles heeft met alles te maken als je schrijft. Het is een vergetend onthouden. Een manier om overeind te blijven op het immer trillende koord van je authentiekste inhoud.
Schreef ik al toen ik als kind rende? En schrijf ik nu om weer aan te knopen met dat gevoel van roes en van snelheid? Voor een stuk klopt dat wellicht. Die bijna verdwenen wereld heeft me getekend. En dat is een reusachtige vreugde en een reusachtig verdriet. Ik kan het niet beter verwoorden: mijn kindertijd heeft me vervuld met verdriet en met vreugde.
Heb ik er ooit van gedroomd gepubliceerd, gelezen te worden? Ik weet het niet. Maar ik heb veel geschreven en ik weet dat het schrijven me evenveel heeft gegeven als ontnomen. Want hoe meer je schrijft, hoe meer je afstand neemt van het leven, terwijl dat leven ons meer dan ooit bezielt. De twee bestaan, de twee zijn waar. Ik bedoel maar: als je commentaar levert op wat je is overkomen, sta je niet langer echt in het leven. Je bent elders. ‘Waar was ik al die tijd?’ zou een goede titel zijn om een schrijversleven samen te vatten. Wat ik hoe dan ook wonderlijk, ontroerend vind aan de woorden, is hun eeuwige, lichte achterstand op het leven. Ze hollen er immers, letterlijk, achteraan. Ik vind dat mooi. Ja. Telkens als ik het schrijven ervaar als een poging om het nobele in het leven te benaderen, vind ik het mooi.
Schrijven is weemoed. Een koord gespannen over de vergetelheid. Maar soms dreig je niet zozeer in de vergetelheid weg te zinken als wel in de herinnering. Dreig je haar niet meer te verlaten. Hier zou het dus om een ander soort vergetelheid gaan. In de gedachtenis stranden omdat je weigert te vergeten. Afdalen in het schrijven en niet meer naar boven kunnen komen. In een val zitten.
Het neemt niet weg dat ik, sinds het licht uit is, het gevoel heb dat er in mij geen andere echte aanwezigheid is dan de woorden. En ik ben er vrijwel zeker van dat het schrijven een land is, een plek die me voorafgaat en die ik wil bereiken. Het enige oord waar je me kunt vinden. Elders ben ik niet. Mijn plaats is alleen daar. Het is een ruimte, die groter is dan wij. Die ons het meest eigen is, want alles wat we zijn, vindt er onderdak, met andere woorden ook alles wat we niet zijn en alles wat we graag zouden zijn. De stemmen die er opklinken behoren niemand toe, de naam van alle dingen werd er uitgewist, en op de bewegende muren staat: ‘je hebt het recht velen te zijn.’

Lange tijd schreef ik om te ontkomen aan datgene wat een astma-aanval uitlokte. Ik hield niet van wat de wereld van me leek te verwachten en het schrijven was een soort weigering. Tegenwoordig hebben de woorden me met hem verzoend. Dankzij de woorden buig ik me over de dingen die me omringen. Omgevallen boomstammen. De doorntak van een braam. Leven en schrijven waren nooit zo nabij.
Het geluk van het schrijven vormt een kruis. Het is een vol geluk, onlosmakelijk verbonden met een al even volle, absolute beproeving die niemand in je plaats kan ondergaan. De wilde droom van ons, schrijvers? Gelukkig zijn zonder de hulp van de woorden. Het lijkt waanzinnig. Maar het is waar. En daarom neem ik het mijn boeken soms kwalijk dat ik, zodra ze gedrukt zijn, de gijzelaar word van wat me vrij diende te maken, gijzelaar van het woord, hoewel ik alleen probeer een weinig stilte te scheppen.
Er was geen debuut: ik heb nooit besloten dat ik zou gaan schrijven. Ik heb niets gekozen. Ik deed het uit afkeer, en omdat ik anders geen schakelaar vond.
Waanzin en geloof, dat hebben we nodig om te schrijven.
En natuurlijk ook poëzie.
De wereld op een andere wijze vertellen, alle verhalen op een andere wijze vertellen, de journalistieke verslagen en de logica van het ‘fait divers’ counteren. We leven in een krankzinnige wereld waar data aaneen worden geregen zonder sporen achter te laten. De boeken die we schrijven ontsnappen niet aan die wet: zodra ze zijn verschenen, worden ze door andere vervangen en zinken ze weg in vergetelheid. Je moet dus wel gek zijn als je blijft schrijven, ook al weet je dat je op het slappe koord danst. Maar je gelooft, dus ga je hoe dan ook door, want je neemt aan dat boeken en poëzie de snelheid kunnen omzeilen en dat ze ons de dingen op een andere manier laten begrijpen, in een andere verhouding tot de tijd. Schrijven is zijn zoals Mahmoed, het personage uit mijn roman, die in een sloepje dobbert tussen werkelijkheid en droom, tussen verleden en toekomst, tussen kinderjaren en volwassenheid. Het is een heel aparte ruimtetijd, waar vervlogen elementen en heel eigentijdse doelstellingen een gesprek aangaan. Als je de moeite doet om die plaats te vinden en er vrij lang te verblijven, merk je dat het schrijven je een heel bijzondere streek laat ontdekken, een wereld die als het ware onder de wereld schuilt, waaruit wie heengingen, geliefden, goedheid, verzet nog niet helemaal zijn verdwenen.
Als je gevoelig bent voor poëzie, kan zij ons in het diepst van ons hart raken. Ze laat duurzame indrukken in ons achter. En ik geloof dat ze ons kan helpen onze zin voor empathie en broederlijkheid weer te vinden. Waarom? Omdat ze te maken heeft met het oorspronkelijke woord, met de oraliteit die ons onderling verbindt en die uiterst nuttig is op de troebele momenten van de geschiedenis. Vandaag beleven we zo’n troebel moment. En morgen ongetwijfeld ook.
Om maar te zeggen dat ik, als ik mijn gezondheid blijf ondermijnen door te doen wat ik doe, ervan overtuigd ben dat, dankzij de kracht van de woorden, heel wat dingen kunnen evolueren. Ik zeg niet radicaal veranderen, maar allengs veranderen. Het komt erop aan voldoende tegenverhalen voor te stellen, parallelle vertellingen of andere versies van wat ons als waarheid wordt gepresenteerd, om zo een nieuwe werkelijkheid op te laten rijzen en een andere manier om samen te leven. Schrijven is een standpunt innemen, met andere woorden ook een standpunt in de taal: tegen elk vervreemdend, brutaal, onderdrukkend en domweg commercieel gebruik ervan.
Stel je voor dat de poëzie, op een onverhoopt vrolijke manier, plotseling de reclame zou vervangen, hoe zouden we ons in dat geval verhouden tot de wereld, de anderen en onszelf? Ik geloof niet dat de literatuur de dingen kan ‘repareren’, maar ik kan niet leven zonder in haar transformerende kracht te geloven. Is dat een tegenspraak? Nee. ‘We zouden moeten inzien dat de toestand hopeloos is en toch vastbesloten zijn hem te veranderen. (Francis Scott Fitzgerald.)
Als we hier vandaag samen zijn, is dat omdat we niet de enigen zijn die dat geloven. Omdat we een grote leegte voelen en tegelijkertijd een dringende noodzaak om haar te vullen met licht, betekenis en hoge intensiteit. Het maakt niet uit of het om ons eerste of om ons tiende boek gaat. Het komt erop aan ons niet over te geven. Ervoor te zorgen dat het koord niet breekt. En dat we de weg vinden naar het diepst van onze diepe nacht.
Ik eindig met een wens: dat allen die schrijven en van boeken houden koppig, moedig onze weg blijven bewandelen. Een weg zonder startstreep en zonder finish, een eenzame en gedeelde weg – en wat maken prijzen, wat maken eerbewijzen ook uit – het mooiste is als je boven onze chaos wemelende sterren ziet verschijnen. En weidse einders.




* Francis Scott Fitzgerald.
Antoine Wauters
26.03.2023