Bericht aan de bevolking (7) De stilte van de komma

Roderik Six
14.04.2020
Auteurstekst
Silence Berichtaandebevolking Roderiksix

‘Social distancing’ is wat Corona-experts adviseren, ‘social nearness’ is wat we met onze literaire ontmoetingen beogen. Passa Porta wil het contact met lezers en schrijvers niet verliezen en geeft daarom de komende weken het woord aan een selectie auteurs uit binnen-en buitenland, die we vroegen om een persoonlijk ‘Bericht aan de bevolking’ vanuit hun schrijfkamer.

De Vlaamse romanschrijver en literair journalist Roderik Six bezorgde ons dit indringende mini-essay over de verschillende gedaanten van de stilte. Samen met zijn literaire vrienden stampte hij onlangs ook het online-tijdschrift #VIRALEN uit de grond.


_

Met een speciaal muziekteken, de fermate,
kan de componist aangeven dat
een periode van stilte langer moet duren.
De fermate wordt ook wel corona genoemd.


Een nieuwe tiran heerst over de stad.

Haar ijzeren greep drijft iedereen naar binnen, daar waar het veilig is. Terwijl haar nagels over de deurpost schrapen, genieten we in onze nieuwe cellen van haar afwezigheid. De vaatwasmachine draait haar natte rondjes, katten trippelen over het parket, uit de luidsprekers stroomt de hele dag door muziek en ’s nachts kruipen we dicht tegen elkaar en blijven we elkaar lieve woordjes toefluisteren tot de slaap ons overmant. We overstemmen haar. Want we willen haar niet horen.

Een nieuwe tiran heerst over de stad, en stilte is haar naam.

Ooit — hoe lang is dat geleden? — was de stad een broeihaard van lawaai. Nu rijden lege trams geruisloos langs lege haltes; geen schel gebel voor pardoes overstekende toeristen, geen krijsend metaal bij elke stop. De sissende espressomachines in hippe koffiebars, het geroezemoes dat van terrassen kabbelt, de kakofonie van fietsbellen in de autovrije zone, het dronken gelal op nachtpleinen, de luide lokroep van de marktkramers en snoepverkopers, het getinkel van glazen en kletterend bestek wanneer een restaurantdeur openwaait, het gezoem van warmteblazers onder winkelpuien, het lonkend getokkel van straatmuzikanten, de daverende technobeat die de muren van een concertzaal laat trillen — het is allemaal verdwenen.

Stilte heeft een gewicht. Het maakt de ruimte zwaarder, de lucht stroperiger. Zodra je de deur opent, voel je haar drukken op je hart. De stilte is een aanwezigheid en het is alsof je een geheim binnentreedt: je aarzelt op de drempel. Je moet je vermannen. Argwanend spits je de oren. Om naar haar te luisteren.

Instinctief deins je terug wanneer je je op de verlaten straten waagt; je houdt je stappen in omdat je hakken plots hoorbaar zijn. Ze galmen over de kasseien en kaatsen terug langs de zwijgende gevels van herenhuizen. Het is de echo van jezelf — de wereld, een onzichtbare spiegel.

Je bent hoorbaar geworden. Dat boezemt angst in. Wie hoorbaar is, kan worden betrapt; we weten weer wat het is om prooi te zijn. Open en bloot waden we door een vlakte, en in het struikgewas klinkt geritsel.

Je bent blij als je de supermarkt bereikt, blij om weer binnen te zijn, blij om weer vrolijke kassabliepjes te horen, blij met zelfs het banaalste praatje in de wachtrij. Maar buiten wacht de stilte je weer op. Ze beschikt over het geduld van eeuwen.

De eeuwige spatie

De stilte was eerst, ze was er al in den beginne. Het woord ‘oerknal’ is misleidend; we stellen er ons vuurwerk bij voor, het kabaal van een helse ontploffing. Maar bij gebrek aan ether verliep die majestueuze ontplooiing in een sacrale stilte. De geboorte van alles ontvouwde zich geruisloos; goden zijn zwijgzame arbeiders.

Stilte is de begintoon van het heelal. Misschien is het daarom dat we haar opzoeken als we zelf willen scheppen. In een wereld die vaak zo luid is dat we onze eigen gedachten niet meer horen, trekken we naar kloosters en onderwerpen we ons aan zwijgplicht, in de hoop zo dichter bij onszelf te komen. Of we dragen geluidswerende koptelefoons die het kabaal van anderen wegfilteren. We willen de klank van het niets horen terwijl we voor een blanco canvas staan. Pas dan kunnen we beginnen.

John Cage bundelde zijn lezingen in een boek dat de paradoxale titel Silence draagt — het woord uitspreken is zijn inhoud schenden. Via het zenboeddhisme en een creatieve bladspiegel probeert Cage te achterhalen wat er zich vóór de noten afspeelt en hoe hij de taal kan laten zwijgen. Hoe boeiend zijn queeste ook is, je begrijpt dat Cage het omgekeerde wil bereiken: hij wil onze oren trainen, wil ons beter leren luisteren naar klank. Zijn muziek — zelfs zijn beroemde stuk 4’33’’ — is een verraad aan de stilte.

Cage is zich bewust van dat falen. Absolute stilte bereiken is menselijk onmogelijk. Dat begrijpt hij na een bezoek aan een anechoïsche kamer, een experimentele ruimte die alle geluid absorbeert. Het is er zo stil dat je je eigen zenuwstelsel hoort werken en de ruis van je bloedsomloop klinkt even luid als een bulderende rivier. De ervaring is zo ingrijpend dat bezoekers na een tijd ten prooi vallen aan desoriëntatie, misselijkheid en heftige hallucinaties. De opstelling wordt door NASA gebruikt om astronauten te trainen want het heelal is een grote anechoïsche kamer. Daarnaast toonde ook de CIA interesse: ‘sensoriële deprivatie' blijkt een ideale foltermethode, mits je verdachte niet helemaal mentaal instort. Weinig proefpersonen houden het langer dan een half uur vol in de prikkelarme ruimte. Cage klinkt echter gerustgesteld na zijn verblijf in de kamer:

‘Hoe hard we ook proberen, het blijkt onmogelijk om stilte te scheppen. Tot ik sterf zal er geluid zijn — we hoeven niet te vrezen voor de toekomst van de muziek.’

Opvallend: een anechoïsche kamer wordt ook een dode kamer genoemd. Dat is terecht. Onze angst voor stilte vloeit voort uit onze angst voor de dood. Dat lijkt contradictorisch met onze hang naar de stilte die voorafgaat aan onze scheppingsdrang maar die creatieve stilte is slechts tijdelijk, een begin dat we nodig hebben om onze geest vrij te maken. Het is de najaarsstilte die we begeren; de herfst waarin alles humus wordt, de winter die de wereld met schijnbaar onschuldig wit bedekt. De leegte die we opzoeken is in wezen een geritualiseerd sterfproces, een reiniging, een milde aanraking met de dood alvorens we weer iets aan het niets toevoegen. Daarom is Cage geboeid door stilte: hij wil ze zo goed mogelijk doorbreken. Zijn stilte is niet die van de eeuwige spatie, maar de stilte van de komma. De Franse dichter Paul Valéry vatte het mooi samen:

‘Tout commence par une interruption.’


Zwijgende afgoden, een stille hemel

Tijdens die bezinning turen we even in de afgrond, en volgens Nietzsche kijkt de afgrond dan ook in ons, maar het komt nooit in ons op om over de rand te stappen. Dat zou een reis richting de absolute stilte zijn. Toch blijft dat pauzemoment angstaanjagend — in de kern van de stilte weerklinkt altijd de echo van de dood.

Als er een auteur die onbestemde angst in woorden kon gieten, dan Franz Kafka wel. Zijn romans zijn in wezen worstelingen met de stilte. Zijn gedoemde hoofdpersonages gaan eindeloze conversaties aan met de bureaucratische overheden en die overheden overstelpen hem op hun beurt met juridische wartaal, woorden die alleen maar meer angst en onzekerheid stichten, maar nooit krijgen de vragen een bevredigend antwoord. Hoe meer woorden er heen en weer worden gekaatst, hoe nauwer de gespreksruimte wordt. Je krijgt de indruk dat de personages nodeloos blijven praten en onderhandelen tot ze verpletterd worden onder de woorden, en dat heeft een reden: ze willen de onderliggende stilte overstemmen.

Het echte antwoord op alle levensvragen bestaat slechts uit een gruwelijke stilte - we schreeuwen naar een lege hemel.

Kafka illustreert dat in één van zijn fabels, korte verhalen die vaak de klassieke mythologie herinterpreteren. Zo bekijkt hij de Prometheusmythe vanuit het standpunt van de rotswand en zet hij Poseidon neer als een overwerkte ambtenaar die nooit de tijd vindt om daadwerkelijk de zeeën te bevaren.

In ‘Het zwijgen der Sirenen’ denkt Kafka na over Odysseus die zijn schip ongehavend langs de sirenen moet zien te krijgen. De meeste matrozen kunnen niet weerstaan aan hun schoonheid en vooral niet aan hun gezangen, en sturen het schip de klippen op. Maar Odysseus bindt zichzelf vast aan een mast en stopt was in zijn oren zodat hij niet in de verleiding komt. Althans, dat is het klassieke verhaal. Volgens Kafka beschikken de sirenen nog ‘over een verschrikkelijker wapen dan hun gezang, namelijk hun zwijgen.’

Zwijgende halfgoden, een stille hemel — dat is de echte nachtmerrie.

Toch ontsnapt Odysseus, en Kafka reikt een aantal mogelijke verklaringen aan. Odysseus was zo overtuigd van zijn remedie dat de sirenen verstomd waren door zijn zelfvertrouwen. Of omgekeerd, de sirenen waren in de ban van deze knappe reiziger en staarden hem met open mond aan waardoor Odysseus dacht dat hij toch met aria’s werd omringd. Of, en hiermee eindigt Kafka sluw zijn verhaal, Odysseus begreep dat ze zwegen en dat dit alles slechts een schijnvertoning was.

Bij Kafka is Odysseus’ overwinning dus ofwel gebaseerd op een wederzijds misverstand, of de held begreep dat er in wezen geen tegenstander was, dat de rotsen leeg waren en de dreiging slechts een illusie. In beide gevallen wint de stilte. Wat is een misverstand anders dan een falen van woorden, en welk geluid maakt de afwezigheid?

Pauze

Nu de pauzeknop is ingedrukt, horen we de stilte weer.

Voor sommigen komt de gedempte wereld gelegen, een rustmoment waarin we kunnen herontdekken wat echt belangrijk is. Anderen proberen de stilte te overstemmen in een poging om de kloof te overbruggen zonder in de afgrond te moeten kijken. Maar hoe onverschillig ze ook is, de stilte laat zich niet negeren; ze dringt zich tiranniek aan ons op, dwingt ons na te denken over ons bestaan.

De stilte legt ons het zwijgen op. Misschien is dat wel haar grootse geschenk.


Roderik Six, april 2020

Roderik Six
14.04.2020