in (trein)residentie: uit het land waar de bananen groeien

Aïko Solovkine
29.03.2022
Auteurstekst
TRAI Naiko3

Voor Europalia "Trains & Tracks" lieten we twee Belgische auteurs bij wijze van mobiele residentie een verre treinreis maken. Door Europa, en elk een heel andere kant op. De eerste auteur die ons laat meelezen in haar reisdagboek is Aïko Solovkine. Zij spoorde van Brussel naar Novo Mesto, een Sloveense stad aan de grens met Kroatië, en keerde vervolgens terug naar Brussel via Praag.

Brussel-Wenen
(25/10/21)

Het begint in oktober in een trein, op een regenachtige avond. De krappe coupé heeft een deur die op het gangpad uitkomt, drie stapelbedden, een ingebouwde kast met tegen de wand een miniatuurbadkamer, en een zwart scherm dat je voor het raam kunt schuiven. Ik wurm me in de bovenste couchette vanwaar je niets ziet en waar je gedwongen bent te liggen omdat, als je zit, je hoofd op zijn zachtst gezegd intiem is met het plafond. En vooral waar je blaas op het eind steevast op springen staat aangezien je, welopgevoed als je bent, na een paar raids naar het toilet, je buren niet meer durft te storen.

Het is 19:37, we vertrekken – en hopelijk steekt ook de kleine nachttreinmuziek dadelijk van wal. Willekeurig samenraapsel van onbekenden in een ruimte van slechts een paar vierkante meters. In dieseltempo op gang getrokken gesprek met de gebruikelijke banaliteiten, wie ben je, waar kom je vandaan, wat deed je in Brussel, waarom ga je naar Wenen. De aarzelende overgang naar een hogere snelheid. De lachjes en blikken van verstandhouding, de conversaties die op elke etage ontbranden, de in de buffetwagon te duur betaalde sterkedrank die het vuur levendig houdt, het unieke plezier van de ontmoeting waar men zich maar zelden of misschien zelfs als nooit tevoren aan overlevert, want we zien elkaar hoe dan ook niet terug, reden te meer om alle sluizen open te zetten, onze geheimen zullen bewaard blijven. Al die dingen.

Maar mijn twee blonde en heel Oostenrijks ogende reisgenoten zitten braaf op de onderste bank, mondkapje op, een gsm op de knieën en een hoofdtelefoon om de oren. We communiceren in een digitale stilte die nu en dan gekleurd wordt door een beleefd gemompel, sorry, het spijt me, dank u wel wanneer iemand van ons in zijn tas wroet, opstaat, zich een weg naar de deur baant en, o wat vreselijk, wanneer onze lichamen per ongeluk langs elkaar strijken.
Maar er is actie op til. Door de luidspreker vraagt een stem ons het gewenste menu aan te kruisen op de spijskaart, ze zegt dat een steward de papieren zal verzamelen en daarna onze maaltijd zal brengen. Broodje of broodje, we kruisen aan. De steward verzamelt en wijst erop dat verstikking van kracht blijft. Njet tegen de neus die over het mondkapje durft te piepen. De dienbladen komen eraan en languit op mijn zij zoals bij een Romeinse orgie eet ik mijn broodje kaas. Daarna poetst Blondeman 1 zijn tanden terwijl Blondeman 2 zijn couchette neerklapt en zich onder het laken in allerlei bochten wringt om zich discreet uit te kleden. Ik knip het plafondlicht uit, iedereen steekt zijn waaklampje aan. Het is kwart over acht, einde van de actie.

De stem in de luidspreker raadt ons overigens in drie talen aan om te slapen en de stilte te bewaren, dit voor het welzijn van iedereen. RIP mythologie van de nachttrein. Luik, Aken, weldra Keulen. Bij iedere halte, nieuwe hoop. Dat Blondeman 1, Blondeman 2 of zo mogelijk hun duo afstapt: aangezien we toch niet met elkaar praten, kan ik net zo goed in mijn eentje op mijn gemak zitten. Maar Blondeman 1 en 2 zijn hier duidelijk om tot Wenen te blijven zitten en ze kijken knusjes naar hun films. De trein zet zijn weg voort dwars door de lege Duitse vlakte die soms in hoeken wordt gebroken. Ik heb besloten een logboek van mijn residentie bij te houden dus begin ik eraan, en klaar. Vandaag, niets, zoals de goede oude Lodewijk XVI in zijn dagboek van 14 juli 1789 terecht optekende.

Ik verveel me stierlijk. Zo. Nog even en het is middernacht, ik kan geen letter meer lezen, ik heb mijn dosis nonsens op internet wel gehad en ik heb geen slaap. In horizontale houding trek ik mijn kleren weer aan, buig me over mijn couchette, pak de ladder, zet hem tegen mijn kooi en klim naar beneden met mijn schoenen onder mijn arm, sorry Blondeman 2, sorry Blondeman 1, deur, gangpad.

Waar stilte heerst. Niemand hangt er rond. In alle coupés wordt gemaft. Of bijna in alle. In één compartiment, waar de gordijnen nog openstaan en licht brandt, wordt weerstand geboden. Ik zie een man in uniform zitten, de verantwoordelijke voor de nachtshift. Hij was me al opgevallen toen ik in de trein stapte. De sympathieke kop van een vrolijke Frans. Hij had me gegroet, meermaals gevraagd of ik iets nodig had.

Hij merkt me op zijn beurt op en wenkt me naar binnen. Ik ga tegenover hem zitten en hij zegt ‘eindelijk’. Eindelijk wat? Eindelijk ben ik komen opdagen. In alle eer en deugd uiteraard. Mijn afrokapsel, mijn glimlach, de verantwoordelijke van de nachtshift had het een goed voorteken gevonden. Als een reeds op het perron gespotte belofte van een slapeloze nacht. Hij vraagt of ik iets wil drinken, voegt eraan toe dat hij zijn eigen voorraad sterkedrank heeft. Gin dan maar. Aïko. Addis. Hij is Kroaat, is na de oorlog in Joegoslavië in Wenen beland waar hij sindsdien is blijven wonen. Gescheiden, twee kinderen, pendelt verschillende malen per week van Wenen naar Brussel en omgekeerd. Hij houdt van zijn werk, van het contact met de klanten. Het bevalt hem goed. En hij maakt dingen mee, verbijsterende zaken soms, de menselijke natuur in al haar prachtige misère. De perverse kantjes van de Oostenrijkers. Eindelijk is ze te horen, de kleine nachttreinmuziek, die uren aan een stuk wordt gedraaid, jouw leven, mijn leven, levens zonder raakpunt, waartussen voor de tijd van een traject een band wordt gesmeed.

Addis zet de eerste stap in de dans van ontmoetingen en vaarwels. Een dans die duurt tot het eind van mijn verblijf in Slovenië, tegen een standvastig, verwarrend, soms ontroerend en haast verdacht ritme dat me op mijn reizen echter vertrouwd is, alvast in landen waar je weinig zwarten en metissen hebt, zodat mijn haar en huidskleur er mensen aantrekken, hun nieuwsgierigheid opwekken. In die mate dat ze mijn beste paspoort vormen, een toegangsdeur tot een bijzondere ervaring die dankzij die huid en dat haar verankerd wordt. Compleet het tegenovergestelde van elk voorspelbaar racisme. Het kleine, het grote, het ordinaire, het onzichtbare, het onbewuste, het verdrongene, het systemische, het in weerwil van zichzelf altijd aanwezige verdoken, flagrante, gemelijke micro- of macroracisme.

Een huid als een ‘Sesam open u’ en niet als magneet van tegenslagen en pesterijen, die niet het eigenlijke doel maar gewoon het voorspel is van de belangstelling. Die de aandacht trekt en de verbazing wekt van de lichamen die op me af komen, verlegen en onhandig soms, van de vragen, van de woorden die uitnodigen, dingen suggereren en me meenemen voor een wandeling, een kop koffie, een ongedwongen gesprek.

Alchemie tussen onbekenden met tegengestelde polen, die het niettemin met elkaar kunnen vinden.

Wenen en Villach
(26/10/2021)

Een kwartier voor we in Wenen aankomen spreekt Blondeman 2, die van de nachttrein, me aan. Hij is ongelooflijk sympathiek, heet Christian, is elektricien en heeft een passie voor oude liftkooien die hij verzamelt, meteen de reden waarom hij ooit Brussel heeft bezocht. Bij onze aankomst in Wenen nodigt hij me thuis uit, in het appartementje waar hij woont met zijn flatgenoot die eveneens Christian heet. En tijdens de vier uur in afwachting van mijn aansluiting naar Ljubljana word ik als een koningin ontvangen door Christian en Christian, die me een stuk van hun leven vertellen en de heerlijkste curry ooit voor me klaarmaken.

Villach. Oostenrijks stadje in de buurt van de Sloveense grens waar ik een nacht vastzit omdat ik mijn aansluiting naar Ljubljana heb gemist. Een grote winkelstraat waar in een op twee handelszaken jachtgerei wordt verkocht, en waar in de andere onverslijtbare lederhosen aan de man worden gebracht. Reclameaffiches met alleen kroostrijke gezinnen waarvan elk lid vlasblond haar en felblauwe ogen heeft. Straten die om zeven uur ’s avonds al geheel verlaten zijn en zo schoon dat je haast van de grond kunt eten. Villach en Joelija, die ik tegenkom in de enige wat louche bar in de buurt, een kroeg waarvan het flikkerende neonlicht naar me knipoogt. Joelija, Bulgaarse prostituee die me maar half voor de grap voorstelt met haar samen te werken: ze is ervan overtuigd dat mijn fysieke verschijning een troef kan betekenen om haar clientèle te diversifiëren. Ik sla haar aanbod af, wat niet belet dat we samen een paar shots Jägermeister achteroverslaan en dat Joelija me haar op humoristische, schroomvolle manier haar strijd om te overleven vertelt.

Tussen Novo Mesto en…?
(27/10/2021)

Voorbij de grens bots ik op de in groen uniform uitgedoste Sloveense stationschef die me drie keer heeft zien voorbijrijden aan boord van hetzelfde miniatuurtreintje dat zijn twee enige wagons voorttrekt, omdat ik tot drie keer toe de halte van Novo Mesto, mijn eindbestemming, heb gemist. Stram en quasi-in-de-houding zoals elke Sloveense stationschef wanneer een trein voorbijrijdt, roept hij me vanaf het perron van zijn station toe dat hij niet geacht wordt zijn post te verlaten, maar voor mij een uitzondering zal maken. Kennelijk ben ik nog niet uit de problemen, want de volgende trein die hier passeert, komt pas meer dan drie uur later. Die trein moet ik trouwens nemen, dus laten we twee vliegen in een klap slaan: hij zal me met zijn auto naar Novo Mesto brengen, zo win ik een paar uur en voor hem is het een uitstapje. Daarbij doet het hem plezier met een buitenlandse te kunnen keuvelen, in zijn dorp zie je niet elke dag mensen zoals ik langskomen. Tijdens het hele traject naar mijn Airbnb rookt hij de ene na de andere peuk in zijn oververhitte rammelkar waarvan hij de ramen potdicht houdt, en intussen doet hij verslag over zijn Joegoslavië en meer bepaald over de diepe mysteries van het spoorwegennet dat wanneer ik uitstap – helaas of des te beter – geen geheimen meer voor me heeft.

Novo Mesto
(27/10 - 8/11/2021)

De dag van mijn aankomst in Novo Mesto maak ik kennis met Jure, van beroep jong zelfstandig meubelmaker, allround complotwappie en geducht investeerder in bitcoins. Vanaf een afstand observeert hij de wekelijkse minidemonstratie tegen de sanitaire maatregelen, die op het centrale plein wordt gehouden. Wat me er trouwens aan doet denken dat men me bij geen enkele grens om een vaccinatiebewijs of PCR-test heeft gevraagd. De bijeenkomst leek op een groep kerkgangers na de misviering, met een paar dozijn nette, beleefde betogers die hun hondjes aan de lijn hielden. Aan weerskanten van het plein opgesteld moesten Jure en ik hartelijk lachen om het schouwspel, en het kon niet uitblijven, we vatten op slag sympathie voor elkaar op. Wat me de kans bood mijn algemene kennis in de complotwetenschappen op te frissen (de farmaceutische lobby stond helemaal bovenaan te flikkeren), een basiscursus te volgen over cryptomunten, de plaatselijke politiek en de Sloveense gastvrijheid, aangezien Jure me achteraf heeft meegetroond naar een diner bij vrienden, een heel hartelijk, gastvrij stel.

Tijdens mijn aangename bezoek aan Goga, het lokale uitgevershuis, literair centrum en café, loop ik Vesna tegen het lijf, een van de bedienden die me uitnodigt voor een etentje thuis bij haar gezin en die me mijn eerste Sloveense maaltijd voorzet. Ze heeft een nieuwsgierig, open karakter, en ze geniet van het leven. Maar ze is ook, en dat interesseert me in hoge mate, een enthousiaste historica die alles weet over de Tweede Wereldoorlog in haar land. Dat bewijst ze tijdens een boeiende wandeling in een woud waar het vol beren zit. De verzetsstrijders hebben er een indrukwekkende parallelle, perfect uitgeruste ministad gebouwd, vanwaar ze hun raids tegen de nazi’s leidden, die het oord nooit hebben gevonden.

De Pumpnca (nog altijd in Novo Mesto)

En dan heb je Blaz, de fantastische, onvergetelijke baas van de Pumpnca, een oude pompkamer op een paar tientallen meters afstand van de rivier die langs Novo Mesto loopt. Ze ligt op een terrein dat eigendom is van de Sloveense spoorwegen en werd omgevormd tot een klein openluchtantiquariaat. Zodra Blaz me ziet, wenkt hij me en schenkt me zonder pardon een kop koffie uit in het cafétje van de Pumpnca, die overigens doorgaat voor de enige alternatieve plek in de stad en op slag mijn hoofdkwartier wordt.

Een plek waar op ieder uur van de dag wandelaars langslopen die vergezeld zijn van hun honden, en voorts schaakspelers, gepensioneerde leraren, journalisten en dies meer. Een allegaartje van stamgasten die voor een uur of een hele middag aan een tafeltje gaan zitten waar ze warme drankjes en bier naar binnen gieten, dat alles onder de onverschillige blik van Tito, wiens foto te midden van een wirwar van boeken prijkt en die het onderwerp vormt van talloze gesprekken over het tijdperk voor en dat erna. Joegoslavië en zijn verbrokkeling, de Europese Unie en haar teleurstellende beloften.

Een kleine gemeenschap die geïntrigeerd is door mijn aanwezigheid, belangstelling heeft voor de vreemdelinge die ik ben en nieuwsgierig is naar mijn ontvangst in dit land waar de regering flirt met uiterst rechts. De plaatselijke rapper die me steevast begroet met een onhandig opgestoken vuist en nooit vergeet een allusie te maken op Angela Davis. De vijftigjarige elektricien die verzot is op punkmuziek. De woordvoerder die de politieke campagne heeft georganiseerd van de eerste zwarte burgemeester in Slovenië. De belezen, leeftijdloze kerel met originele politieke inzichten, die schizofreen blijkt te zijn. Nadat hij me tijdens een bruuske stemmingswisseling had gebombardeerd met allerlei cryptische berichten, excuseerde hij zich in naam van zijn ‘tweelingbroer’, en preciseerde dat ze trouwens allebei hun eigen dubbelganger hadden, waarvan de ene zwart was – wat de stortvloed aan berichtjes verklaarde.

De Romabuurt

Ik ben nog heel wat anderen tegengekomen, maar ik eindig met Jajna, die eveneens deel uitmaakt van de kleine club waarbij ze na twintig jaar afwezigheid uit Novo Mesto, Slovenië en zelfs uit Europa heeft aangesloten. Nadat ze op haar tweeëntwintigste was weggegaan om de wereld te verkennen, werkte ze een poos als stewardess op luxezeilboten en belandde ze aan boord van zo’n schip in Argentinië, waar ze een ranch heeft uitgebaat. Daarna zette ze haar rondreis voort en bereikte New-Orleans waar ze verschillende jaren is blijven wonen. Ze kocht er zelfs een huis dat na de doortocht van orkaan Katrina in puin lag, heeft het opgekalefaterd en leeft nu van de huuropbrengst, terwijl ze in Novo Mesto haar studie verpleegkunde hervat.

Hoewel Jajna de wereld heeft rondgereisd, heeft ze nooit een voet gezet in het Romagetto aan de rand van de stad. Iedereen raadt me af ernaartoe te gaan maar zij wil van mijn aanwezigheid gebruikmaken om de wijk eindelijk te bezoeken. Nauwelijks zijn we daar aangekomen of we worden omsingeld door een hele zwerm opgewekte bengels, sommige blootsvoets in de modder, andere enkel gekleed in een T-shirt en dat bij amper 8°C, die ons grappend, door het dolle heen en tegelijkertijd trots een rondleiding geven. De gloednieuwe maar gesloten school, de wedstrijd Halloweenversieringen onder buren, de omheining waarachter tientallen keffers opgesloten zitten die je maar beter niet te dicht benadert. In een kapelletje de lange bruine vlecht die een vrouw heeft laten knippen om hem als offergave voor een beeld van de Heilige Maagd te leggen. Bij de talloze kinderen komen zich nu en dan volwassenen aansluiten, geïntrigeerd door onze stoet. Ze willen weten wie we zijn, en Jajna geeft keer op keer uitleg. Knikkende hoofden, steelse glimlachen, dankbetuigingen waarvan de reden me ontglipt. Ze willen me graag iets zeggen, aarzelen ietwat gegeneerd, weten niet hoe ze het moeten verwoorden. Jajna heeft binnenpretjes en ik meen te weten waarom, want een bepaald woord springt eruit, maar het is niet wat ik dacht. Ze zegt dat ik het niet verkeerd mag opvatten, dat er geen greintje boosaardigheid of racisme in hun vraag schuilt, enkel nieuwsgierigheid. Blijkt dat ik, naar hun weten althans, de eerste niet-Sloveense ben die hun getto bezoekt. En daarvoor willen ze me danken. Me danken – echt waar! – dat ik hun een bezoek heb gebracht vanuit het land waar de bananen groeien.

Vertaald uit het Frans door Katelijne De Vuyst

Aïko Solovkine is een Belgische schrijfster en journaliste. Voor haar eerste roman Roméo ontving ze in 2016 de Debuutprijs van de Fédération Wallonie-Bruxelles. Tot nog toe schreef ze twee toneelstukken: Rwanda Inc. en Mare Nostrum, dat in januari 2019 werd opgevoerd in het Brusselse Théâtre de la Vie. Ze schreef verschillende korte verhalen, waarvan de laatste werd opgenomen in de bundel Nouvelles de Belgique (Editions Magellan et Cie, 2019).

Aïko Solovkine
29.03.2022