Berlijnse notities van Gaea Schoeters

Gaea Schoeters
29.08.2018
auteurstekst
Schoeters 2017 02 08 C Lcb 3

Van 13 januari tot 15 februari 2017 verbleef Gaea Schoeters in het Literarisches Colloquium Berlin (LCB) met de steun van internationaal literatuurhuis Passa Porta en het Vlaams Fonds voor de Letteren.

Welke boeken neemt een mens in godsnaam mee op schrijfresidentie? Kiezen tussen boeken is kiezen tussen minnaars: je nieuwe vlam of je oude compagnon de route? Zekerheid of het risicovolle onbekende? Het lijkt een luxeprobleem, maar voor een schrijver is het een halszaak. Want het is met hen dat ik de komende maand moet doorbrengen. De levende schrijvers die ik in Berlijn zal aantreffen, kan ik niet uitkiezen – ik zal het moeten doen met het gezelschap dat er is. Laat me dan tenminste de dode goed selecteren. Uiteindelijk stop ik Claire Goll en Konstantin Paustovski in mijn koffer. Excuus. Rugzak. Want het Literarisches Colloquium mag dan wel gehuisvest zijn in een villa uit de tijd dat Thomas Mann nog in korte broek liep, de tijd dat schrijvers personeel hadden dat hun hutkoffers door heel Europa achter hen aansleepte is helaas voorbij. Gelukkig is een MacBook lichter dan een typmachine.

__________

De villa kijkt uit op een glooiende tuin die afdaalt naar de Wannsee; de gasten van Hotel Casino konden hun ochtendkoffie drinken aan de oever van het meer. Nu sta ik hier met mijn kartonnen bekertje meeneemkoffie te luisteren naar het ijs. Elke ochtend scheurt de pendelboot open wat zich ’s nachts weer sluit. De dunne, losgescheurde schilfers vlakbij de oever botsen zachtjes tegen elkaar aan als de boot de vaargeul opnieuw openbreekt en een dun laagje water over de ijsplaat spoelt. Dat getinkel. Dat heb ik, denk ik, nooit eerder gehoord.

Op de stam van de boom voor mijn venster zitten twee boomklevers elkaar achterna. Ik kijk een tijdje naar ze, al is het maar omdat iemand zich om het observeren van het vogelbestand moet bekommeren nu Paul De Wispelaere overleden is. En om het gebruik van de meervoudige zin in het Nederlandstalige proza, eveneens een kwetsbare diersoort dezer dagen.

___________

De andere schrijvers hier in huis zijn geesten. Al tweeënzeventig uur ben ik hier, en nog steeds heb ik niemand gezien, al wijst de groeiende hoeveelheid peukjes die in de asbak in de tuin aantref op de aanwezigheid van minstens één ander levend wezen. Een roker.

___________

Intussen is Trump president geworden. Bij gebrek aan gesprekspartners om me daarover op te winden heb ik besloten in ontkenning te leven. Het internet suist nog een paar dagen na, tot iedereen die er iets over te zeggen of te schrijven had is uitgeschreven, en de wereld onverstoord verder realpolitikt. Ik besluit erover te zwijgen. Ik heb een paar jaar geleden al gezegd wat ik erover te zeggen had, alleen werd dat toen door iedereen weggelachen. Zover zou het nooit komen. Vreemd, dat we, als we nu iets teruglezen over de jaren ’30, altijd weer teruggrijpen naar de geschriften van de homo’s, de dissidenten, de kunstenaars, en met lichte bewondering vaststellen dat ze het allemaal zagen aankomen. Dat is ook zo. Niet omdat ze visionair waren, toch niet in de sjamanistische betekenis, maar omdat ze zich bevonden aan de rand van het maatschappelijke spectrum, waar de golven hun volledige amplitude bereiken. Als het water kabbelt voor de middenklasse, stormt het voor ons. Alleen gelooft niemand ons tot het te laat is. Ook nu weer is de wereld blind en stom. En intussen lezen we allemaal Stefan Zweigs Wereld van gisteren en knikken luid van ja. Die zag het allemaal helder. Toen.

___________

De peuken blijken toe te behoren aan een jonge Turkse vertaler die wijsbegeerte heeft gestudeerd en elk alledaags detail met filosofische blik fileert; ik heb in geen tijden meer iemand ontmoet die met zo’n oprechte analytische verwondering naar de wereld kijkt. De korte verhalen die hij me — blozend van bescheidenheid, hij is tenslotte geen schrijver — laat lezen zijn interessanter (en beter geschreven) dan die van veel jonge schrijvers die wel een uitgever vinden. Zijn beelden en metaforen staan als een huis, en zijn blik op het moderne Turkije is van een zeldzame scherpte; hij stijgt moeiteloos uit boven het hipsterachtige navelstaren van de hedendaagse generatie ik-auteurs. Voor hem staat er dan ook iets op het spel; hij heeft ernstiger problemen om zich het hoofd over te breken dan de keuze van zijn favoriete koffiebar. Vroeger dacht ik dat teveel democratie de letteren geen goed doet, en dat het dictaturen zijn die de dissidentie voeden, net zoals ongelukkige schrijvers beter zijn dan gelukkige. Maar intussen heeft het populisme Europa zo in zijn greep, dat dit, als mijn theorie zou kloppen, al lang voor een hausse in goede literatuur had moeten zorgen; er moet dus een nog andere factor meespelen. Een onbepaalde x. Of misschien realiseert de tegenbeweging zich pas op het moment dat het populisme zich als staatsvorm manifesteert; misschien is er een dreiging op korte termijn of een directe vorm van censuur nodig om haar uit te lokken. Misschien volstaat een dedain voor de kunsten niet.

___________

Gevonden aan de ontbijttafel: een Belg. Meer nog, een Waal. Onmogelijk aan de anderen uit te leggen hoe het kan dat wij een land delen en nooit eerder van elkaars naam hebben gehoord, laat staan elkaars werk kennen. Kunst klautert moeilijk over de taalgrens, ook in de letteren leven we rug aan rug. Toch maakt hij goed werk. Hilarisch werk. Blijkt als hij stukken uit zijn Reservist voorleest. Een stuk dat het nochtans goed zou doen in Vlaanderen: een Waal die schrijft over een werkloze die niet wil werken, omdat hij zich beschikbaar wil houden voor een job die echt bij hem past, dat moet toch zalen vol N-VA-ers trekken? Overigens laat de Belgische tweedeling zich ook op andere vlakken gelden: hij wordt continu uitgenodigd op ambassadefeestjes, netwerkavonden en culturele evenementen. Van de Vlaamse vertegenwoordiging geen enkel initiatief. Geen teken van leven. Maar goed, David Van Reybrouck is in Berlijn – één schrijver volstaat wellicht. Het is met de Buchmesse al gek genoeg geweest. We moeten er geen gewoonte van maken, van het promoten van onze auteurs in het buitenland.

___________

Pas aan het einde van de tweede week lukt het om, met milde dwang, iedereen samen te krijgen voor een pint. Vijf schrijvers proberen hun landen en culturen aan elkaar uit te leggen in een mengeling van Duits, Engels, Wit-Russisch en Spaans. Nietzsche, Kant Dostojevski en alle culturele clichés die je maar kan bedenken rollen als borrelnootjes over de tafel. Wit-Rusland & Polen: wodka. Hongarije: paprika. Colombia: ‘Waag het niet dat andere poeder bij naam te noemen.’ Turkije: ‘Maar ik houd echt van kebab. Ik zou het alle dagen kunnen eten.’ België: surrealisme en chocolade. Een Babylonische spraakverwarring barst los, met alle misverstanden die daarbij horen. En dan zegt iemand Barthes. En meteen, alsof het een afgesproken teken is, verstomt het gesprek en gaan we allemaal braaf naar bed voor we collectief door de intellectuele mand vallen.

___________

Berlijn is een verdeelde stad. Niet alleen door de herinnering aan de muur. Ik ken weinig steden waarin de wijken zich zo duidelijk van elkaar afscheiden. Andere bouwstijl, andere levensstijl. Andere levensstandaard ook. Want hoezeer de gentrificatie zich ook heeft doorgezet, toch tekenen de inkomensgrenzen zich af in het straatbeeld. In de bars. In de prijzen van de lunchmenu’s. De hoeveelheid biowinkels. Pas na een tijdje valt het me op dat deze sociale stratificatie zich zelfs onder de daklozen doorzet. Onder de bruggen aan de Savignyplatz liggen ze met een zaklamp te lezen in hun slaapzak. Veelal romans. Soms filosofie. De dronken jongeren aan metrostation Zoo lezen ook, maar eerder thrillers en fantasy. Zak af naar Kotti en je vindt vooral junks; aan het Ostbahnhof bedelen buitenlanders. Zodra je de onzichtbare grens naar het Oosten oversteekt, valt het op hoeveel oudere armen je ziet, zoekend in vuilbakken naar plastic flesjes waar pand op zit. Is er een verschil in pensioenstelsel? Zijn ze door de mazen van de eenmaking geglipt? Ze zijn ook met zoveel, de scharrelaars in deze stad. ‘Berlijn,’ zegt een vriend, ‘trekt teveel mensen aan die het niet meer weten. En denken hier te zullen vinden wat ze zoeken.’ Geluk, wellicht. Maar Berlijn is een koude minnares. Ze brengt alleen geluk aan wie gelukkig hierheen komt. Wie niet weet wat hij zoekt, loopt in zijn ongeluk.

___________

Hoog bezoek! De Dead Ladies Show komt langs. Een schitterend initiatief, even schrijnend als de titel doet vermoeden. Wie het als vrouw wil maken in de letteren, kan maar beter zo snel mogelijk zelfmoord plegen. Hoe doder, hoe succesvoller. Foto’s, fragmenten en frisse humor brengen Dorothy Parker en Lucia Berlin weer tot leven. Enige regel van de avond is dat er niet teveel tristesse in de lezingen mag zitten. Wat behoorlijk lastig blijkt, want drank en miserie vormt de rode draad in de meeste vrouwenlevens. Maar dat zingen we weg, want even later herschept Sigrid Grajek, in full drag, de statige hal van het LCB tot een Lesbenstammtisch zodra ze zingt: 'Nach meine Beine is ja ganz Berlin verrückt!' Ah, Claire Waldoff! Dode holebi’s in de letteren zijn cultureel erfgoed, levende doelgroepliteratuur.

___________

‘Hier is popgeschiedenis geschreven,’ zegt de man in de hipsterkoffiebar naast het station Wannsee tegen de vrolijke neger (schrijf zwarte) achter de bar. ‘Maar dat weet jij natuurlijk niet, ook al heet je Iggy. Daar ben je te jong voor.’ Hij prikt met een priemende vinger in het naamkaartje van de jongen. ‘Hier schreef Hij The Passenger. Tussen dit station en Savignyplatz. Hier schreef Iggy popgeschiedenis.’ Hij lacht om zijn eigen woordgrapje. De jongen kijkt hem verward aan; zijn Duits is niet fantastisch en hij vreest dat hij de bestelling fout heeft begrepen. ‘What is Iggy Pop?

Ik geef het toe, ik kom hier te vaak; mijn hekel aan hipsters ten spijt ben ik ontegensprekelijk van de koffiebargeneratie. Het Franse meisje dat hier werkt geeft me op de laatste dag een croissant cadeau. ‘Ik zal je missen.’ Naast de kassa ligt, met pijnlijk gekraakte rug, een exemplaar van Nietzsches Zarathoestra. Hoe komt het toch, dat er elders zoveel makkelijker gelezen wordt dan bij ons?

___________

In The Journal of Applied Social Psychology lees ik dat kinderen die Harry Potter lezen minder vooroordelen hebben tegenover minderheidsgroepen. Dat doet me ontzettend veel plezier, vooral omdat ik intussen bezig met het schrijven van een Hikkie. Dat is een verre neef van onze Vlaamse Filmpjes, maar dan gericht op tieners met een andere thuistaal en gefocust op diversiteit. Omdat het thema van de Jeugdboekenmaand dit jaar genderdiversiteit is, mik ik pal op de X van de m/v/x. En denk intussen terug aan alle jongensachtige meisjeshelden uit mijn eigen kinderboeken. Ronja de Roversdochter, Hasse Simonsdochter, Thura… Geen van hen zou ooit één streep roze hebben gedragen. Jamais.

‘Wat schrijvers kunnen, is de dingen benoemen,’ schrijft Christa Wolf. En dus vergooi ik nog een week van mijn mooie residentietijd aan een essay over jihadisme in plaats van aan mijn roman te werken. Want de wereld draait door in een dol geworden, obsessieve angst voor al wat anders is; op zo’n moment moet je als auteur je verantwoordelijkheid nemen en de wereld even laten voorgaan op de fictie. Op mijn bureau ligt een essay van Susan Sontag over vreemdelingen, helaas gruwelijk actueel en moeiteloos toepasbaar op onze tijd. Ook zij logeerde hier ooit, maar hoe dichtbij de canon ook voelt, in dit huis vol grote namen, Sontag word ik nooit. Daarvoor ben ik niet Joods genoeg. En ontbreekt het mij aan de doorgedreven wil het slimste meisje van de klas te zijn. Zelfs in bed lopen onze wegen uiteen: zij verwarde liefde consequent met passie. ‘Die geile nacht in dat hotel, waarbij kussens en lakens in het rond vlogen, dat was echte liefde’, dacht zij.

___________

In navolging van het homohedonisme waaraan de legendarische discotheek Berghain zijn reputatie dankt, hebben nu ook de hetero’s de vrije liefde herontdekt: Berlijn barst van de seksfeestjes. Ik pik een maandblad dat ze oplijst, want via via hoorde ik dat ook Skirt Club hier is neergestreken. Zou het kunnen dat iets wat nergens levensvatbaar blijkt (een women only swingersfeestje) in kosmopolitisch ruimdenkend Berlijn wel overleeft? Algauw blijkt dat ik mijn blik moet bijstellen. Deze hipsterorgiën zijn niets meer dan de vermarkte variant van de vrije liefde: drugsdriven stoeipartijtjes voor rijke middenklassers die de juiste kleren dragen en er goed uitzien. Met Skirt Club is het nog net iets erger gesteld: de dresscode dwingt je tot het spenderen van een paar honderden euro’s aan ondergoed, voor minder dan 180 euro kom je er niet in, en wie er te lesbisch uitziet, krijgt ook de deur op de neus. Telefoonnummers uitwisselen of duurzame contacten leggen is eveneens verboden; netwerken mag wel, want een boeiende job verhoogt je kans op toegang. Als je tenminste tussen de 18 en de 35 bent. Nu wil ik niet de preutse tante uithangen, maar 25 lijkt me een minimum voor seks in clubverband en op 35 moet een vrouw haar seksuele piek nog bereiken. Aan deze nieuwe ruimdenkendheid, voorbehouden aan gegoede blanke middenklassevrouwen met de juiste maten, hangt een vies geurtje. Ik zou zeggen, sisters, stuur al die biseksuele businessvrouwen die een risicoloos nummertje willen maken met een jong grietje, no strings attached en no feelings included, gewoon de factuur. En maak die vooral hoog genoeg.

___________

Schrijvers en liefde, het is me wat. Geen van ons, of toch geen van ons die erover praat, heeft het netjes voor elkaar. Het onderwerp sluimert in de keuken, bij de koffiezet, waar het, terwijl we wachten op het borrelende water, binnensluipt in onze gesprekken. Onze levensverhalen bevatten stof voor meer dan één roman. Zou één van ons hier eigenlijk uit zuiver literaire motivatie zijn, of proberen we in dit literaire luchtledige, dit letterenkabinet, te ontsnappen aan de relationele complexiteit waarin we ons hebben vastgefietst? We praten erover, de Turk die geen moslim is, de aan het katholicisme ontsnapte Hongaarse en ik. Kunstenaar zijn blijkt een universelere band dan onze socio-culturele achtergrond; de herkenning is schokkend. Binnen de kortste keren is alles genderqueer. Want, vat de Turk filosofisch samen, elk label is een grens en elke grens is een beperking. Weg m/v.

___________

De Pool, iets ouder dan de anderen, spreekt. In traag, gerokken Engels. Hij is een oldskool intellectueel, meer lezer dan schrijver, vindt hij zelf. “Vroeger waren schrijvers intellectuelen, gecultiveerde mensen met een excellente smaak die nadachten over de wereld. Nu volstaat het wat te krabbelen over je persoonlijke en psychologische problemen.” Plots zitten de doden mee aan tafel. Günter Grass is hier geweest, Susan Sontag, Witold Gombrowicz. Hoe verhouden wij ons tot hen? Verhouden we ons überhaupt nog tot hen? Er blijkt verrassend veel common ground te zijn: wie voor zijn zestiende Goethe, Dostojevski en De Sade las, heeft een verhoogd risico op schrijverschap. Ouders weten bij dezen welke boeken te verbieden.

Met de tijd verglijdt het gesprek opnieuw van de letteren naar de liefde. De verstandigen onder ons zijn al naar bed, alleen de dwazen blijven over. Relation status complicated. Uiteenlopende verhalen, één constante: teveel liefde in teveel vormen. Of het ligt aan de boeken die we lazen, proberen we nog. Om te concluderen dat het wellicht zelfs dat niet is, maar iets diepers, iets dat verbonden is aan ons schrijverschap. Cocteau noteert in Opium: ‘Que dire des amitiés passionnées qu’il faut confondre avec l’amour et qui sont tout de même autre chose, des limites de l’amour et de l’amitié, de cette zone du cœur auquel des sens inconnus participent et que ne peuvent comprendre ceux qui vivent en série…’

___________

Het ijs is wak en warm en nat

Nu is het smelten knisperen

Als alufolie die je zachtjes beweegt

De Turk is naar de stad om fietsen zonder wielen te fotograferen.

Volgens hem kenmerkt dat Berlijn.

We hebben genetwerkt en netjes gewerkt.

We zijn ambtenaren geworden.

Dat vroeg Günter Grass zich ook af, zegt Jürgen van het LCB. Elke keer als hij hier was, vroeg hij zich af wanneer het wilde feestje eindelijk zou beginnen. Misschien is de tijd voorbij dat schrijvers bohémiens zijn die zich te buiten gaan aan seks en drank en discussies tot diep in de nacht. Zijn we allemaal kantoorklerken geworden. Maar was het ooit anders, of is dat een mythe? Volgens Claire Goll zijn alle schrijvers saaie pieten: ‘Ik heb teveel eerbied voor dieren, zelfs voor kwallen of schelpdieren, om ze te vergelijken met Joyce, die geprepareerde mummie, dat stuk schors zonder sap of warmte, die uitgedroogde peer. Hij mag dan een van de meest geslaagde literatoren zijn, in menselijk opzicht is hij het treurigste misbaksel van de schepping.’

___________

Weg is niet langer weg. Dankzij het internet ben je overal thuis. En volgt thuis je overal. Wie nog wil ontsnappen aan de tijd, de jachtigheid, de veelheid, de deadlines, moet Europa uit. Of het klooster in. En dan nog. Van tijd tot tijd dwaalt een van ons de keuken in, altijd met dezelfde glimlach en dezelfde witte iPhone-oortjes, ratelend in een taal die niemand begrijpt. Telefoon van thuis.

___________

In de Gemäldegalerie bezoek ik Amor Vincit Omnia. Caravaggio, research voor mijn roman. In het halfuur dat we elkaar aankijken, het naakte godje met zijn mannenlijf en zijn kinderhoofd en ik, ontrafelt zich, vanzelf, het slot van mijn verhaal. Op de aanpalende muur hangt het antwoord van zijn rivaal Baglione: een opgestoken vinger in de vorm van een doek.

___________

Buiten loert de lente om de hoek; ze laat zich al ruiken maar nog niet zien. Paustovski verliest de ‘leidraad van het verhaal’ en wijdt uit over zaden en bomen. En over de geur van de bloesem van de gewone linde. ‘Deze geur is op een afstand te bespeuren. Vlakbij de boom zelf is hij haast niet te ruiken. De geur hangt als het ware op grote afstand als een gesloten cirkel om de linde heen. Ongetwijfeld is daar een reden voor, alleen zijn wij daar nog niet precies achter gekomen.’ En dan, vlotjes: ‘Echte literatuur is als lindebloesem. Vaak heeft zij de afstand in de tijd nodig om haar kracht te kunnen beproeven en bepalen, om haar adem en onsterfelijke schoonheid te kunnen bespeuren. De tijd die in staat is de liefde en alle andere menselijke gevoelens tot zelfs de herinnering aan een menselijk leven uit te wissen, verleent de literatuur onsterfelijkheid.’

Dat ik hem mis, De Wispelaere. Hij was de beste bomenschrijver van ons taalgebied. En er is nog iets dat hem met Paustovski verbindt, al ontsnapt het mij wat. Iets met een vrouw. Is het niet I. die de Rus citeert in de eerste brief die ze Paul schrijft en die hij op zijn beurt opneemt in zijn Verkoolde alfabet, een boek waaruit mij naast iets razend onkuis vooral het doodgooien van kuikentjes is bijgebleven? Terwijl ik dat zit te bedenken, mailt Ilse Logie mij, vol terechte verontwaardiging over het eredoctoraat van Isabel Allende. (Een keuze die nog maar eens bewijst dat verkoopcijfers in het culturele en academische landschap primeren op kwaliteit. Nog absurder is de reactie van UGent: ‘Logie kijkt door een literaire bril.’ Door welke bril moeten we anders naar literatuur kijken? En hoezo, dan zien we de maatschappelijke relevantie niet meer?) De manier waarop dingen soms in elkaar haken, als een fijnmazig weefsel tussen feit en fictie, het blijft me verbazen. En dat het aan De Wispelaeres generatie schrijvers is dat ik mij verwant voel, en niet aan die van nu.

___________

In de U-Bahn lees ik stapels inzendingen voor een wedstrijd van het literaire tijdschrift nY. Zoveel ik. Dat is het eerste wat me opvalt. Die ikkerigheid. Al dat hier-en-nu-en-dicht-bij-huis-denken. Later zal blijken dat anderen wat ik een te nauwe blik vind net een pluspunt noemen, een generatiekenmerk. Dat ze vinden dat een auteur die niet van een persoonlijk verhaal vertrekt en een wijder, abstracter perspectief kiest niets of in elk geval minder ‘op het spel zet’ of riskeert. Dat een esthetische poëtica verdacht is. Beter een onvolkomen vorm dan een te schone vorm. Het is een interessante manier om naar teksten te kijken, één die mij volkomen vreemd is. Waarna ik met een schok besef dat ze mijn schrijven ongetwijfeld onwaarschijnlijk ouderwets vinden. En ik opnieuw het gevoel heb uit de tijd te vallen.

___________

De dooi treedt in, het einde nadert. Op de avond van ons afscheid, in paniek over onze gedwongen terugkeer naar de realiteit, een terugreis die voor de ene al schrijnender wordt dan voor de ander, richten we nog snel de Gruppe Vau op, een literaire beweging die een nieuw elitarisme huldigt. Met een manifest dat uitblinkt in onduidelijkheid, uitbundiger is dan Dada en esthetischer dan Bauhaus, inter-alles & cross-everything, opgericht op de golven van literaire branie en aangelengd fruitsap. Er zijn geen schrijvers meer. Willen of niet, we zijn #GenerationHavermilch. Een Wikipediapagina, dat moeten we hebben, waarin we onze oprichting duidelijk situeren in de schoot van het LCB, zodat zij ons zullen moeten hypen omdat het een smet op de reputatie van het instituut zou zijn als een beweging die onder hun vleugels ontwaakt niet bloeit. Marketing als manifest. Natuurlijk zullen we ten onder gaan en vergeten worden, zal dit plan vergeten worden, nog voor we weer thuis zijn. Zodra onze digitale levens ons weer opeten zal de gedachte aan Gruppe Vau verwateren, even snel en ongemerkt als de vitamine C uit ons aangelengd fruitsap oplost in het water van een luchthaventoilet. Ciao, Berlin. Auf wiedersehen.

___________

Eindelijk, als ik op de ochtend van de laatste dag nog een laatste keer door het raam klim om vanop het dak in de tuin te kijken, vertoont hij zich. De vos. Daarmee sluit zich de cirkel van serendipiteit. In mijn boek zat hij al, nog voor ik hierheen kwam. Het was zijn aanwezigheid in het verhaal die me deed denken aan Berlijn – hij was het die me het naar het LCB lokte.

Gaea Schoeters
29.08.2018