you've got mail - peter terrin en peter stamm schrijven brieven (deel twee)

29.01.2021
Auteurstekst
Youvegotmail

Het zal helaas nog even duren alvorens Belgische en buitenlandse auteurs elkaar weer in den lijve kunnen treffen in Passa Porta. In afwachting daarvan nodigden we een paar Europese auteurs uit om de dialoog per open brief aan te gaan.

Hier lees je het vervolg van de correspondentie tussen de Vlaamse auteur Peter Terrin en zijn Zwitserse collega Peter Stamm, een briefgesprek over het verlangen naar onzichtbaarheid, over het persoonlijke en het gemeenschappelijke, en over artistieke verantwoordelijkheid. Hoe het begon kun je hier lezen.

Winterthur, 9 januari 2021

Beste Peter,

Ik ben er tamelijk zeker van dat mijn vriend destijds zo eerlijk was me erop te wijzen dat de wijsheid over het belang van nabijheid van Robert Capa kwam, en niet van hem. Vorige week heb ik mijn vriend na lange tijd trouwens teruggezien. Hij filmde me terwijl ik in het schitterende Fondation Beyeler in Riehen iets vertelde over het schilderij 'Cape Ann Granite' van Edward Hopper. Daar ging het ook over de aanwezigheid van de kunstenaar, die – daarover zijn we het eens – niets te maken heeft met fysieke nabijheid.

In het filmpje zeg ik: ‘De kunstenaar is een soort medium, hij stelt zich bloot aan de werkelijkheid, ondergaat die en reageert erop met zijn werk. Wellicht lijken de schilderijen van Hopper daarom zo levendig, ook al zijn er alleen enkele door de ochtend- of avondzon beschenen granietblokken op te zien. Ze tonen altijd meer dan wat erop te zien is. Wat dat meer is, valt moeilijk te zeggen. Misschien is het doodgewoon de blik van de kunstenaar, de aanwezigheid van de kunstenaar.'

In de mailcorrespondentie die ik rond de millenniumwisseling had met een bevriende schrijfster, ontdekten we een nieuwe metafoor voor de aanwezigheid van de kunstenaar: we vonden dat je voor een literair werk een vinger moest afsnijden, een stukje weggeven van jezelf dus. Zoals je een plant kan doen groeien uit een takje of een blad, heeft ook het werk van de kunstenaar een kiem nodig, een sprankje leven waardoor pas de woorden, penseelstreken of klanken een levendig kunstwerk kunnen worden. Op de vraag waar zijn schilderijen over gaan zou Edward Hopper trouwens hebben gezegd: ‘They are about me.’ (uit het geheugen geciteerd.)

Wat je schrijft over de martelscène in een van je boeken snap ik heel goed. En dat is precies wat critici vaak niet begrijpen, toch niet in de Duitstalige wereld, waar het merendeel van de recensies er alleen om gaat of de personages zich goed gedragen, of ze sympathiek zijn, of mannen op een dergelijke manier mogen omgaan met vrouwen of vrouwen met mannen, of de recensent ervan genoten heeft, zich prettig heeft gevoeld bij de lectuur. Het artistieke gehalte van een werk komt zelden aan bod; het is vaak ontstellend te zien wat voor flutliteratuur door critici de hemel wordt ingeprezen.

Mag je, als je nooit gemarteld bent en ook nooit gemarteld hebt, over marteling schrijven? En kan je, mag je daarin slagen? Ik denk net zoals jij: natuurlijk mag dat. En natuurlijk kan dat. De enige voorwaarde is dat je het oprecht doet en met goede bedoelingen. Dus niet omwille van de spanning of het schandaal, maar om te begrijpen wat marteling is en wat het met daders en slachtoffers doet.

Het zou de dood van de literatuur zijn als dat niet meer was toegestaan. Want als wij ons als schrijver niet meer mogen verplaatsen in de situatie van slachtoffers van martelingen, van mensen met een andere huidskleur of een ander geslacht, van kinderen, honden of voor mijn part planten, dan zouden we dat ook als lezer niet mogen, want lezen en schrijven zijn zeer gelijkaardige processen. Dan zouden we ook geen medelijden mogen voelen voor een bedelares, een vluchteling of een mishandeld kind omdat we zelf geen bedelaars, vluchtelingen of mishandelde kinderen zijn.

Ik heb verschillende romans en heel wat verhalen geschreven vanuit het perspectief van vrouwen en ik vond dat – na mijn eerste twijfels, net zoals bij jou – altijd erg spannend en verrijkend. Het was niet zo dat ik ‘de vrouw in mij’ ontdekte, maar misschien heb ik vrouwen al schrijvend beter leren begrijpen doordat ik geprobeerd heb me in hen in te leven. Dat is toch onze belangrijkste taak bij het schrijven, datgene wat literatuur waardevol maakt: ons inleven in andere mensen, proberen de wereld door hun ogen te zien en hun handelingen te begrijpen. En als ik onzeker werd, heb ik vrouwen gevraagd hoe ze dit of dat ervaren, hoe ze zich in bepaalde situaties gedragen. En net zoals jij merkte ik daarbij dat de verschillen binnen de geslachten veel groter zijn dan de verschillen tussen de geslachten. Ik voel me vaker verwant met vrouwen dan met sommige mannen, en dat zijn de vrouwen over wie ik durf te schrijven.

Twee weken geleden kreeg ik een mail van een jonge vrouw die op een van de weinige lezingen was die ik vorig jaar heb gegeven, maar die, zo schreef ze, nog nooit een boek van mij had gelezen. Ze kende dus alleen de twee verhalen die ik die avond had gebracht, maar dat was voor haar genoeg om een oordeel te vormen. In haar mail klaagde ze over ‘het gebrek aan goede vertegenwoordiging van vrouwelijke personages’ in mijn werk, wat ze ‘niet bepaald passend bij het huidige tijdperk’ vond. In het bijzonder stoorde het haar dat mijn achttienjarige hoofdpersonage tijdens een ontmoeting met een tien jaar oudere vrouw vooral opmerkt dat hij door haar dunne T-shirt haar beha kan zien.

De mailschrijfster gaf toe dat het mijn jonge man misschien onmogelijk is ‘een potentiële sekspartner niet te seksualiseren en te reduceren tot haar uiterlijk’, maar vond dat ik voor hem verantwoordelijk was en dat dit verhaal mijn wereldbeeld weerspiegelde. Ook het tweede verhaal, dat wordt verteld vanuit het perspectief van een jonge vrouw (een van mijn lievelingsverhalen in de bundel), beviel haar niet, onder andere omdat het hoofdpersonage over haar uiterlijk piekert, wat een stereotiep beeld is.

Ik heb haar geantwoord dat ik niet de wereld beschrijf die ik graag zou willen, maar de wereld die ik waarneem om me heen. Wat ik haar niet heb geantwoord is dat de wereld die zij lijkt te willen een andere is dan de wereld die ik wil. En vooral dat de literatuur die zij lijkt te willen de zieligste en saaiste literatuur is die ik me kan voorstellen. Ik ben de eerste die seksuele uitbuiting, vrouwendiscriminatie en homofobie veroordeelt, maar in mijn wereld en in mijn boeken mogen jonge mensen zich seksueel tot elkaar aangetrokken voelen en mogen ze zich mooi maken om een ander te plezieren.

Schrijven is voor mij een instrument om iets te leren kennen. Doordat ik het beschrijf, begrijp ik het. En hoe moeilijker iets te beschrijven is, hoe groter de kenniswinst en, laten we eerlijk zijn, hoe groter het plezier. Ik zou het saai vinden als ik altijd alleen zou schrijven wat ik al kan. Daarom probeer ik in elk boek iets nieuws uit.

Op dit moment leg ik de laatste hand aan een roman die ik grotendeels in de tegenwoordige tijd heb geschreven, waar ik anders eigenlijk een hekel aan heb. Onlangs heb ik een verhaal geschreven waarin ik simpelweg woord voor woord en gebaar voor gebaar twee YouTube-filmpjes beschrijf. Ooit wil ik in mijn dialect proberen te schrijven in plaats van in het Hoogduits. En al jaren denk ik erover na een roman helemaal zonder mensen te schrijven. Ik denk niet dat dat me zal lukken, maar de uitdaging prikkelt me. Aan welke ondernemingen zou jij je als schrijver nog willen wagen?

Volgende week zit ik in de bergen om me volledig op mijn roman te concentreren. Ik hou van deze weken van afzondering, wanneer ik van mijn bed direct naar mijn bureau ga en tot ’s middags urenlang alleen ben met mijn tekst, in mijn wereld, met mijn schepsels.

Met vriendelijke groet,

Peter

P.S.: Ik denk dat ik de Leica zal houden als aandenken aan mijn zelfoverschatting. Een oude Rolleiflex heb ik trouwens ook nog, maar die heb ik tweedehands gekocht.

Vertaald uit het Duits door Els Snick


-

Herzele, 21 januari 2020

Beste Peter,

Je vraagt me aan welke ondernemingen ik me nog wil wagen. De grootste uitdaging waar ik vandaag voor sta, is dat ik een boek geschreven heb. Gisteren ontving ik per koerier, vers van de drukpers, de allereerste exemplaren van Al het blauw, dat pas over een drietal weken officieel gepubliceerd wordt. Misschien herken je de uitdaging, de lichte paniek. Het boek in je handen houden, maar geen connectie voelen.

Je bent vervreemd van wat je tot in de kleinste details samen met een groep mensen — een uitgever, een redacteur, een ontwerper, een persklaarmaker, een productieverantwoordelijke, een zetter, een drukker — hebt klaargestoomd voor de wereld. Van het eerste, prille idee voor het verhaal tot de allerlaatste, ‘schone’ drukproef. Je hebt duizend beslissingen genomen, die nu, op een regenachtige donderdagmorgen, met het exemplaar in je handen, één voor één terugkomen om door je hoofd te spoken.

Je slaat het boek open en meteen valt het je op. De letter is te klein. Hij is niet zwart genoeg afgedrukt, het papier is bovendien te dun. Je houdt het boek onder het licht van de afzuigkap, je gaat dicht bij het raam staan, je bekijkt vanuit alle hoeken de bladspiegel, de zinnen, de woorden. Is dit boek wel leesbaar? Dan het vernietigende idee dat je alleen maar woorden hebt verzameld. Je roman is nergens te vinden. Je slaat het boek dicht en legt het op tafel. Je kijkt van een afstand en ziet de cover. De afbeelding is zo donker. Hoe ben je in hemelsnaam tot die cover gekomen?

Twee jaar hard werken. Een mislukking.

Zo erg kan het niet zijn, en met een diepe zucht en je hart in je keel sla je het boek weer op. Je durft nauwelijks naar de tekst te kijken, bang om in elke zin een zetfout te ontdekken. Je legt het boek weg. Je gaat een rondje hardlopen.

Na de douche is er geen ontkomen aan, je moet terug naar dat fremdkörper op de hoek van de tafel. Je neemt het in je handen en je leest, kom op, je bent een volwassen man. Maar wat klinken die zinnen raar. Je twijfelt aan formuleringen, denkt terug aan vorige versies. Heb je dat werkelijk zo opgeschreven? Hebben jullie iets over het hoofd gezien tijdens de redactie? Je neemt er een ander boek bij, een willekeurige roman. Ja, zo hoort het. Dit klopt. Dit klinkt als een boek!

In mijn geval, beste Peter, duurt dit proces van aanvaarding — dit is wat ik geschreven heb, en in deze vorm zal het zijn publieke leven leiden — gemiddeld een dag of twee. Plots keert mijn stemming en kan ik het boek openslaan zonder weerzin. Plots zie ik wat er staat, worden de woorden dragers van het verhaal en vergeet ik hoe ze eruitzien en hoe ze geschikt zijn. Ik lees hele pagina’s achter elkaar, zonder vrees, in de ban van mijn eigen zinnen. Mijn roman. Mijn briljante roman!

Lang geleden, februari 1998 om precies te zijn, stond een afbeelding van Edward Hopper, 'Gas Station', op de cover van mijn debuut. Een verhalenbundel die sterk beïnvloed was door het werk van de toen populaire Raymond Carver, een schrijver die je de literaire evenknie van Hopper zou kunnen noemen. Er staat inderdaad altijd meer dan wat er te zien of te lezen is.

Je schrijft dat je erover denkt om een roman te schrijven zonder mensen erin, geen geringe uitdaging. Het idee doet me denken aan The New Topographics, een Amerikaanse stroming in de fotografie uit de jaren zeventig, die overigens nog steeds grote weerklank vindt bij moderne fotografen en bij mezelf. Op foto’s van de nieuwe topografen waren geen mensen te zien. Wat getoond werd, in een intussen kenmerkende esthetiek van contrastrijke zwart-witbeelden (het zonnige westen van de Verenigde Staten), waren de onuitwisbare sporen van oprukkende menselijke aanwezigheid in het woestijnlandschap, het ontstaan en de bouw van suburbia.

Ik weet zeker dat je ooit in je ambitie zal slagen om dit bijzondere boek te schrijven. (En dat je wellicht met het eerste exemplaar in je handen de vraag zal stellen, wat heb ik gedaan?) Ik verheug me! Intussen hoop ik dat de bergen zuurstof hebben gegeven aan je nieuwe ‘gewone’ roman. Publiceren hoort bij ons vak, maar wat is de periode van het schrijven zelf, van de totale onderdompeling in het verhaal, met de buitenwereld op veilige afstand, toch een geweldige tijd.

Zelf schrijf ik inmiddels aan een nieuw boek, de pandemie heeft het verschijnen van Al het blauw wat verlaat. Mijn uitdaging, morgen, als ik weer met een helder hoofd en een gerust gemoed aan mijn werktafel plaats kan nemen, is verder schrijven aan een roman over de nabije toekomst waarvan de hoofdstukken apart gelezen kunnen worden. Dit klinkt misschien als een verhalenbundel met een thematische rode draad, maar ik zie het meer als een fotoboek met een uitgekiende sequentie. Je kan de beelden afzonderlijk bekijken, maar als je van begin naar eind leest, zoals een roman, geeft de visuele naklank van het ene beeld diepgang en betekenis aan het volgende beeld, en ontstaat er onbewust een eenheid die veel sterker is dan een rode draad. Wens me geluk.

Warme wintergroet,

Peter


29.01.2021