Afterthought: Een close-reading van Aleksandra Luns "antimatter"

Jeanne Coppens
30.03.2021
Languageborders

Naar goede Brusselse gewoonte stellen de zestien lezers die achter hun schermen zitten – een hachelijke situatie iedereen intussen welbekend – zich voor met Vlaamse, Poolse, Britse en andere, niet makkelijk thuis te brengen Europese accenten. Ze verzamelen voor een close reading van Aleksandra Luns nieuwe essay ‘Antimaterie’ in het kader van Brussels International, een project waarmee Passa Porta op zoek gaat naar in België gevestigde auteurs die schrijven in talen die niet de Belgische linguae francae zijn.

'Schrijvers als Lun geven zich onvoorwaardelijk over aan het onbekende, en hun romans nodigen ons uit ‘het verhaal te lezen dat aan elke taal voorafgaat.

Het originele ‘Antimateria’ schreef Lun in het Spaans, de literaire taal die haar pas later in het leven vond. Die talige ontmoeting vormde ook de aanleiding voor haar tragikomische roman De palimpsesten, het doldwaze en verontrustende verhaal van de fictieve Oost-Europese schrijver Czesław Przęśnicki, die vanwege zijn liefde voor de Antarctische taal in een psychiatrische instelling in Luik is beland. Hij ondergaat er een behandeling die hem dwingt die vreemde taal achter zich te laten en terug te keren naar zijn ‘eigen’ Poolse taal. In tegenstelling tot Luns roman neemt ‘Antimaterie’ echter de vorm aan van wat de auteur noemt ‘een essay dat een kort verhaal is, geschreven als gedicht’, om dieper in te gaan op het proces van het schrijven in vreemde talen, en het soort politieke en literaire vormen van er (niet) bijhoren dat zoiets teweegbrengt.

De slaapwandelende schrijfster

‘De grens tussen waken en slapen is waar creativiteit ontstaat,’ laat Lun tijdens de close reading weten aan haar online publiek. Ze verwijst naar de naamloze slaapwandelende auteur die de verteller van ‘Antimaterie’ is, een auteur wier armen zich naar voren uitstrekken terwijl ze voorzichtig voorbij de grens tussen slapen en waken reiken, ‘de enige grens van het schrijven’. Lun en de slaapwandelaar vertellen ons dat het leven fictie is, en verwijzen daarbij naar Jerzy Pilchs idee dat alle literatuur neerkomt op een archief van dromen; zelfs de meest realistische roman is uiteindelijk niet meer dan een droom die met meer precisie wordt verteld. Het beeld van de slaapwandelaar omvat de dubbele ervaring van aan- en afwezigheid die creatieve projecten aanstuurt en waarbij we niet helemaal zeker weten wát ons juist drijft.

Er zijn ook andere grenzen die, simpel gesteld, geen enkele betekenis hebben. Geopolitieke grenzen, schrijft Lun, zijn een ‘kansspel’, een ‘rouletteballetje’ dat door de geschiedenis aan het rollen is gebracht. Het balletje zwenkt van het centrum naar de periferie – een knipoog naar Immanuel Wallersteins wereldsysteemtheorie, ontwikkeld tijdens de Koude Oorlog – en wijst ons bij de geboorte op willekeurige wijze moedertalen toe. In het spel van de nationale identiteit zijn er winnaars en verliezers. Wat overblijft is een gevoel van erbij horen dat op los zand is gebouwd, of, zoals de slaapwandelaar het uitdrukt: ‘een broos, in een vlag gewikkeld ik’.

Paspoorten als gevangenissen

Door haar Poolse moedertaal weet Lun zelf het een en ander over de poreusheid van landsgrenzen. Van achter haar scherm gebaart ze dat grenzen ‘alle kanten op vliegen’. Ze vertelt de deelnemers dat haar ervaring met het oversteken van grenzen, van Oost- naar Zuid- en West-Europa, waarbij ze onderweg vreemde talen adopteerde, een belangrijke stimulans is geweest voor haar literaire reis. In ‘Antimaterie’ benadrukt ze dat paspoorten net als het leven fictie zijn, maar in tegenstelling tot de fantasierijke omzwervingen van de slaapwandelaar, vormen paspoorten en andere begrenzende instrumenten administratieve gevangenissen die sommige mensen meer inperken dan anderen. En deze vijandigheid, denk aan Edward Saids notie van ‘Othering’, komt niet alleen tot uiting in institutionele contexten; ze dringt ook door in meer vertrouwde alledaagse gesprekken. Iemand uit het publiek legt uit dat hij achter de gewelddadige vraag ‘waar kom je vandaan?’ steeds de verzwegen bijbehorende vraag hoort: ‘en wanneer keer je terug?’ Een aantal aandachtige lezers knikt gretig.

‘het paspoort [leert] ons om te vragen naar waar we vandaan komen in plaats van te vragen waar we naartoe gaan. Te vragen naar herkomst in plaats van bestemming. Te vragen naar het verleden in plaats van het heden. In plaats van de toekomst.
Aleksandra Lun, in 'Antimaterie'

Mocht Lun haar vaderland kunnen kiezen, zou het een plek zijn met de naam Lunistan, vertelt ze het publiek sardonisch, ‘en ik zal er dictator zijn!’ Haar snedige opmerking omvat de onmogelijkheid zich volledig thuis te voelen in een land of taal… maar dat ongemak wordt tegelijk ook een generatieve kracht. Een vreemde taal is een katalysator voor verandering die nieuwe manieren aanreikt om de wereld te bewonen. Deze toestand, het zich bevinden tussen taalregisters, maakt ons duidelijk wat we wel en niet zijn: ‘in elke taal zijn we een andere persoon,’ schrijft Lun. De ‘Ander’ (of de andere taal) heeft een spiegelend effect: de Ander zegt meer over wie er aan de overkant staat dan over zichzelf.

Denkend aan mijn eigen taalsituatie – moedertaal Frans, vadertaal Vlaams, het onbegrijpelijke Hongaars van mijn overleden grootvader en het Engels waarin ik tijdens mijn studie aan een Schotse universiteit ben gaan ‘wonen’ – kan ik me goed terugvinden in Aleksandra Luns opvatting van de vreemdheid van taal als een generatieve kracht. ‘Homing’, een term die ik ontleen aan het werk van Sara Ahmed en haar collega’s over ‘uprooting/regrounding’, is misschien minder een kwestie van gewortelde identiteiten dan wel het voortdurende proces waarin ruimtes worden gecreëerd die ons in staat stellen van de ene taal naar de andere te schakelen, om op die manier uitkijkpunten te bereiken van waaruit we onszelf beter kunnen begrijpen.

Wat mij het meest opviel in ‘Antimaterie’ is dat het essay is geschreven op een manier die andere talen ‘agency’ geeft: ze bekijken, negeren, bewonderen of verwerpen ons. Lun noemt de ervaring van schrijven in het Spaans zelf een ‘liefdesaffaire’. Ze toont dat relaties met talen niet alleen uiterst dynamisch zijn, maar zich bovendien manifesteren in nog andere vormen dan letters en woorden. ‘Antimaterie’ verwijst naar mondelinge vertelvormen, maar ook naar beeldspraak (‘Elke letter van het alfabet begint met een beeld’) en naar andere kosmologieën (‘woorden worden in ons geboren en sterven af als verre sterrenstelsels’) die ons doen afvragen waar talen en hun voorgangers zich nu juist bevinden: zijn het personages die ons ‘vanuit de verte gadeslaan’, zoals Lun suggereert, of ontkiemen ze vanuit ons binnenste?

In zijn latere werk trachtte Ludwig Wittgenstein de vele betekenissen en gebruiken van woorden te begrijpen door de grenzen van de taal te verkennen. De filosoof stelde dat alle woorden hun betekenis krijgen door de manier waarop ze worden gebruikt, volgens collectief vastgestelde regels die ‘taalspelen’ mogelijk maken. Zulke spelen zijn ingebed in een breder kader van alledaagse sociabiliteit, wat Wittgenstein met de ambigue term ‘levensvormen’ aanduidde. Volgens Wittgenstein heeft taal dus geen verenigende essentie; de enige manier om betekenis te begrijpen is door te observeren wat de taal teweegbrengt. En dat is even arbitrair als echt, net als de grenzen en moedertalen in Luns essay.

Vandaag zien we hoe in alle hoeken van Europa een politiek van xenofobie opkomt die migranten systematisch gaat ‘Other’-en en een fetisj maakt van wat als hun ‘authentieke afkomst’ wordt beschouwd. Er is een verontrustende continuïteit tussen het vroegere autoritarisme en de huidige vijandigheid van door roots geobsedeerde samenlevingen, waar identiteit een zaak wordt van raciale en monoculturele verbondenheid. Een dergelijke politiek dringt zich op aan culturele instituties, virtuele omgevingen en burgerschapsregimes die moedertalen verdelen. De verscherping van grenzen – zowel de nationale grenzen als die van het dagelijkse leven – vormt een bedreiging voor de meertaligheid. Met name voor België ziet het er niet rooskleurig uit.

De leegte bewonen

In zijn studie La double absence getuigt de Algerijnse migratiefilosoof Abdelmalek Sayad van de diasporische toestand waarin je je bevindt wanneer je in twee ruimtes tegelijk afwezig bent, wanneer je je vertrekpunt achterlaat en ondertussen overspoeld wordt door de vijandigheid van de bestemming, waar ‘otherness’ een opgelegde toestand van afwezigheid wordt. Toch is het mede door de dialoog, in de moedertalen van het vaderland en de vreemde talen van het ‘moederland’, en door alles wat onuitgesproken blijft, dat Sayad een stem geeft aan de contradicties en intieme betekenissen van collectieve grensoverschrijdingen. Zijn inzichtelijke opvatting van ‘dubbele afwezigheid’ kan ons ook helpen de betekenis van Luns ‘antimaterie’ te vatten:

'Materie bestaat uit deeltjes, antimaterie uit antideeltjes, en die twee annihileren elkaar. (…) De materie overleefde het, redde ons leven. De antimaterie ging in rook op. Tot we in 1995 het eerste antiatoom maakten, dat meteen werd geannihileerd doordat het in contact kwam met materie. We hadden maar veertig nanoseconden om te proberen de omtrek van onze schaduw te tekenen.’
Aleksandra Lun, in 'Antimaterie'

Luns verwijzing naar antimaterie wordt een metafoor voor de grens tussen ons tastbare aspect en dat deel van ons dat vluchtig blijft. De metafoor suggereert dat aan- en afwezigheid geen tegenstrijdige krachten zijn, maar elkaar net aanvullen. Antimaterie verdwijnt echter zo snel dat de grenzen die het bestaan ervan afbakenen zich nog niet hebben afgetekend. We zijn vrij om die grenzen zelf in te vullen. ‘De leegte,’ schrijft Lun, ‘is ons thuis.’ We bewonen haar met onze vreemde talen en ‘antitalen’. Schrijvers als Lun geven zich onvoorwaardelijk over aan het onbekende, en hun romans nodigen ons uit ‘het verhaal te lezen dat aan elke taal voorafgaat’.

Ik moet toegeven dat ik enig voorbehoud heb bij Luns opvatting van de roman als ‘vaderlandsloos orakel’, waarin verhalen aan alle nationale grenzen en taalkundige identiteiten voorafgaan. Ik sluit me liever aan bij de visie van Paul Kroskrity, de taalkundige antropoloog die stelde dat alle taal een plaats is van machtsstrijd en die zich uitsprak tegen de universalistische ‘mythe van de sociaal-politiek ongeïnteresseerde taalgebruiker’. Naarmate ik echter meer vertrouwd raakte met Aleksandra Luns werk, begreep ik dat zij die grenzeloze literaire identiteit niet ziet als een remedie voor alle kwalen van de ‘roulette van de geschiedenis’. Veeleer spoort ze haar lezers aan met hun eigen anders-zijn om te gaan door de hun toegewezen talen, die bestaan om alle grenzen te reproduceren, te overschrijden. Met ‘de armen naar voren gestoken’ wagen we ons in onbekende literair gebieden, waar de enige grens die tussen slapen en waken is.

Vertaald uit het Engels door Lindsay Moerman

-

* Aleksandra Luns oorspronkelijk Spaanse roman Los Palimpsestos (ed. Minúscula, 2015) werd in het Nederlands vertaald door Lisa Thunnissen (De palimpsesten, uitg. Pluim, 2020), in het Frans door Lori Saint-Martin (Les Palimpsestes, éd. du Sous-Sol, 2018), in het Engels door Elizabeth Bryer (The Palimpsests, ed. Godine, 2019).

Foto: Etienne Girardet via Unsplash

Jeanne Coppens groeide op in Brussel en studeert momenteel antropologie en politieke wetenschappen aan de universiteit van Edinburgh. Ze is dit jaar lid van Passa Porta’s Jong Comité des Jeunes.

Jeanne Coppens
30.03.2021