brussels city of stories : babylonische ondergang

Olivier El Khoury
04.06.2022
Auteurstekst
Mika baumeister stj Yb IB48 FE unsplash

Voor 'Brussels City of Stories: Connections', een verhalenfestival voor en door Brusselaars, schreef de Franstalige auteur Olivier El Khoury deze tekst, geïnspireerd door zijn eigen ervaringen als gebruiker van het openbaar vervoer. De Nederlandse vertaling is van de hand van Annelies Kin.

Benieuwd naar meer? Lees dan ook de verhalen van Astrid Haerens en Sophie D'Aubreby!


Babylonische ondergang


Wat is het verschil tussen mij en die gasten op de straathoek? Welke leeftijd ze ook hebben, ze worden jonge gasten genoemd, want ze doen idiote dingen die zij wel heel serieus nemen. Linkerzool op het trottoir, rechterzool tegen de muur, of omgekeerd. Armen gekruist over hun sixpack, opgepompte borstspieren, schouderbladen tegen het gebouw aan gedrukt. Tweevoetige standbeelden op betonnen tapijten. Had ik jou niet, Lou, dan zou ik bij hen staan, op mijn hoede tegen muren hangen, bezig te voorkomen dat de wereld in elkaar stort op iedereen die denkt dat hij van hem is.

Ik zit onder het afdak en wacht op de tram onder aan mijn appartement. Geknars van metaal, geclaxonneer, motoren, knalpotten van scooters, schakelende versnellingen: zulke geluiden blijven hangen en weergalmen, hoelang nog? Ik duw mijn oortjes dieper in een poging ze te vergeten. Chérie colle tes babines aux miennes / Décolle, chute babylonienne. Ik duik weg in mijn jasje om mijn lijf in te krimpen, mijn armen te verwarmen. In de stad is de wind een stroom van lucht, gestuurd door de flatgebouwen stuift hij door de straten, met het asfalt bij wijze van rails. Als een tram of een mens.

Ik moet vijf kilometer afleggen om naar jou toe te komen, Lou, dat zijn twee trams en een bus, bijna een uur. Ik mis de eenvoud van een motor en landwegen. Ik heb de dorpsratten bij hun staart opgehangen aan de stadse straatlantaarns. Er zijn demonen in beide kampen, maar hier heb je tenminste bars die open zijn na acht uur ’s avonds.

De stad legt haar betonnen deken over me heen, ze kreukt als een doodskleed, koud als een graf. Recht voor me botst de laan op een stenen muur vol graffiti, met reclameborden als grafschrift en vensters met smerig raamwerk. Om me heen zijn peuken het enige wat welig tiert, met vegen paarse-witte-zwarte-grijze-rode lipstick erop, bloemblaadjes in regenboogkleuren, amper opgebrand en al verlept door te veel wind en te weinig licht.

Een oude dame komt aanlopen en gaat naast me zitten, ze doorzoekt haar handtas. Dan spreekt ze mij aan. Ik doe een oortje uit en zeg pardon? Ze spreekt een paar woorden in het Arabisch, ik begrijp het niet, sorry. Dan vraagt ze me in het Frans hebt u de zakdoekjes? Ik vind het altijd grappig, die bíjna juiste taal, het bepaald lidwoord dat hapert en een andere soort vraag betekent: ben ik misschien eindelijk degene die de juiste zakdoekjes heeft, die waarover iedereen praat, stukken van een legendarische schat die misschien de wereld kunnen redden, de ruit van de toekomst kunnen schoonwrijven of een deel van het landschap kunnen uitvegen? Ik steek mijn hand in mijn kontzak en bied haar een pakje aan. Aan de manier waarop ze me bedankt – een eenvoudige glimlach en een vriendelijk woord –, leid ik af dat de zakdoekjes die ik daar heb niet de juiste zakdoekjes zijn. Het zijn andere. Maar dat is al heel wat.

De bel van de tram klingelt om ons te melden dat we zijn aangekomen. De bel, yep. Flatscreens geven de volgende halte aan, gps-systemen gidsen miljoenen automobilisten, pendelaars bekijken met het volume opengedraaid series op hun smartphone, de kofferbakken van onze auto’s gaan open en dicht met een druk op de knop, maar de tram klinkt als een klotebel, al even erg als een koetsier op zijn rijtuig, een overblijfsel van vervlogen tijden.

Ik help de dame in de tram stappen door haar bovenarm te ondersteunen, ze bedankt me. Een klein joch staat voor haar op terwijl hij de hele tijd zijn maatje blijft facetimen, de dame glimlacht. Ik steek mijn oortje terug en mijn lichaam laat de kou los. Ondanks de muziek verdrink ik in het gedruis van filmpjes op iPhone-schermen, waarin Skype/Tik Tok/Snapchat steden en continenten doorkruisen, waarin duimen stemmen voortbrengen, series of Insta-stories, de muziek stroomt uit koptelefoons. Alleen gekken en armen bestaan nog in dit futuristische vaartuig met zijn voorvaderlijke koetswerk.

De tram komt weer in beweging, ik kijk door het raam. Ik zit met mijn virtuele bemanning op een roestig schip en vaar over een betonnen zee. De duiven hinken over de trottoirs, als meeuwen tegen de luchtstroom in, de voorbijgangers zijn als algen, de auto’s zijn haaien, de koeriers vissen. Als ik mijn vaartuig niet verlaat, bots ik vast tegen de horizon op. In de onmetelijkheid van de oceaan zal niemand het horen.

Een reeks beelden bij wijze van zuurstof, het beeld dat de liefde heeft aangewakkerd. Jij, Lou, op mijn overloop, je handen achter je hoofd om je haar in een rommelige knot te doen, je nek een beetje naar rechts gedraaid, je buik gestrekt onder je T-shirt dat een stukje van je ribben onthult, je borsten die over de binnenkant van de stof strijken, en je ogen, je ogen die in hun hoeken rimpelen om me aan te kijken, jij, Lou, prachtige Lou, die tegen me zegt: ‘Je neemt toch niet de lift voor een paar verdiepingen, alsjeblieft, denk aan de planeet’, en dan zonder om te kijken de trap af rent.

Ik kijk hoe de mensen het zebrapad oversteken waarvoor we een paar seconden halt moesten houden. Waar straatstenen ontbreken ontstaan plassen regenwater. De mensen trekken zich er niets van aan, ze kijken niet waar ze lopen, zo worden hun netvliezen door de pixels opgeslorpt. Al die zolen in de plassen. All-Stars, baskets of laarsjes, ze maken geen omwegen om toch maar droog te blijven. Op rails. Net als trams of mensen.

De bel klingelt, dit is mijn halte. Elf minuten wachten tot de volgende. De wind spoort als een trein, als een tram, als een mens. Nog een tram en een bus. Terwijl ik mijn spieren weer opspan in mijn jasje, stel ik me voor dat dat misschien liefde is, Lou. Met het openbaar vervoer naar jou komen, yep, misschien is dat liefde.



Olivier El Khoury, Brussel, 2022, voor Passa Porta en Brussels City of Stories

Vertaald uit het Frans door Annelies Kin

Foto: Mika Baumeister / Unsplash

Olivier El Khoury is afkomstig uit Namen en woont in Brussel. In het Franse Le Havre studeerde hij communicatie en behaalde hij een master literaire creatie. In 2017 publiceerde hij het boek Surface de réparation (uitg. Noir sur blanc), het portret van een jeugd op zoek naar zingeving in verwarrende tijden met een onzekere toekomst.

Olivier El Khoury
04.06.2022