you've got mail - javier cercas en hedwige jeanmart schrijven brieven (deel twee)

18.01.2021
Auteurstekst
Youvegotmail

Het zal helaas nog even duren alvorens Belgische en buitenlandse auteurs elkaar weer in den lijve kunnen treffen in Passa Porta. In afwachting daarvan nodigden we een paar Europese auteurs uit om de dialoog per open brief aan te gaan.

Na Peter Terrin (wiens briefwisseling met de Zwitser Peter Stamm je hier kunt lezen) vroegen we aan de Franstalige Belgische schrijfster Hedwige Jeanmart met welke internationale collega zij zou willen corresponderen. Zij koos voor de grote Spaanse auteur Javier Cercas. Een eerste brief vertrok dus uit Barcelona, waar Hedwige al een paar jaar woont, richting... Verges, een paar honderd kilometer verderop, waar Cercas zich gedurende de lockdown had teruggetrokken. Al gauw volgde een eerste antwoord, en het vervolg.

In de uitzonderlijke correspondentie die je hier kunt volgen, vertaald door Marijke Arijs, bevragen Cercas en Jeanmart met een gezonde dosis ironie het nut van literatuur en de rol van de schrijver in tijden van pandemieën en lockdowns...

-

Verges, 16 december 2020

Beste Hedwige,

Twee weken geleden schreef ik je uit Barcelona, waar ik heen moest voor een paar formaliteiten, maar nu ben ik alweer terug in Verges, waar ik me sinds het begin van de pandemie met mijn gezin heb teruggetrokken, zoals ik je in mijn vorige brief schreef. En ja, het is inderdaad een heel mooi dorp, zoals bijna alle dorpen in de Empordá.

Net als ik zul je de laatste tijd herhaaldelijk de vraag hebben gekregen of we als betere mensen uit deze nachtmerrie tevoorschijn zullen komen en of jij er persoonlijk iets van hebt opgestoken. Ik weet niet wat jij dan antwoordt, maar ik zeg altijd dat we heel veel van deze pandemie zouden kunnen leren, aangezien slechte ervaringen leerzamer zijn dan goede — bijvoorbeeld dat we een veel betere gezondheidszorg nodig hebben dan de huidige en dat investeren in wetenschappelijk onderzoek geen overbodige luxe is, maar een dringende noodzaak —, maar ik weet vrijwel zeker dat we er niets van zullen leren, dat we aan het eind nog net zo dom en barbaars zullen zijn als in het begin en precies dezelfde of vergelijkbare fouten zullen maken, alsof we allemaal ons uiterste best doen om eens te meer het gelijk te bevestigen van Bernard Shaw, die schreef: ‘Uit ervaring leren we dat we niets leren uit ervaring.´ (Hoe is het mogelijk dat we dachten dat een situatie zoals deze ons niet kon overkomen, dat dit iets middeleeuws was, terwijl de geschiedenis van de mensheid een aaneenschakeling van epidemieën is? Hoe konden we zo naïef zijn, of beter gezegd zo hoogmoedig, dat we geloofden dat wetenschap en technologie ons voor rampen zoals deze zouden behoeden?)

Dit vanuit een collectief oogpunt. Ook vanuit mijn persoonlijke standpunt zeg ik meestal dat ik niets heb geleerd en dat ik niet denk dat ik iets nieuws heb ontdekt over mezelf. Maar nu er een vaccin is, zodat het ernaar uitziet dat er licht gloort aan het einde van de tunnel, zoals men pleegt te zeggen, en laten we hopen dat het niet de koplampen zijn van een vrachtwagen die ons allemaal overhoop rijdt, begin ik te denken dat ik misschien toch iets heb ontdekt, namelijk dat ik niet zoveel hoef te reizen als ik vroeger deed, niet in een grote stad hoef te wonen en niemand of zo goed als niemand hoef te zien, en dat ik zo goed als permanent met mijn gezin, mijn hond, mijn boeken, mijn films en mijn muziek in een dorpje zoals dit kan wonen, afgezonderd van de buitenwereld als een kluizenaar, of het scheelt niet veel, en toch zo goed als niets zou missen. Aangezien het weinig waarschijnlijk is dat ik wijzer aan het worden ben, kan ik niet anders dan concluderen dat ik, op mijn achtenvijftigste, oud begin te worden.

Maar laten we er geen drama van maken. Ik ben blij te lezen dat je literaire geloofscrisis — laten we het zo noemen, voor de duidelijkheid — gewoon voortkomt uit een ‘moment van zwakte’. En ik kan me heel goed voorstellen dat dat komt door die lastige situatie, vooral omdat je moeder bent en je kinderen nog klein zijn. Ik heb namelijk ergens gelezen dat sommige collega-schrijvers — mannen en vrouwen met of zonder kinderen — tegenwoordig moeite hebben om zich te concentreren en dat sommigen zelfs zijn gestopt met schrijven. Bij mij is dat niet het geval. Sterker nog, als dit geen collectieve ramp was geweest, dan zou het voor mij persoonlijk een zegen zijn geweest.

Het zit zo: al bijna een jaar ben ik mijn huis nauwelijks uit geweest — terwijl ik geacht werd een heleboel reizen door Europa en Amerika te maken om mijn nieuwste roman te promoten — en heb ik me helemaal kunnen wijden aan de dingen die ik echt graag doe: schrijven, lezen en dagdromen (voor mij staat het als een paal boven water: een schrijver is pas echt geslaagd als hij zijn boeken niet hoeft te promoten en ze zichzelf verkopen). En dat kon ik rustig doen omdat mijn gezin het goed maakte en ik me realiseerde dat ik niets kon doen om de ramp die zich om ons heen voltrok te voorkomen — je moet bedenken dat er in Spanje bij tijden twee keer zoveel doden per dag vielen als tijdens de Burgeroorlog — of beter gezegd, dat het beste wat ik kon doen precies datgene was wat ik aan het doen was, namelijk mijn huis niet uit komen en doorgaan met schrijven.

In mijn vorige brief schreef ik dat er waarheden bestaan die niet leuk zijn om te horen en dat de mensen daarom vaak de voorkeur geven aan leugens, wel, ik ben bang dat dit een van die waarheden is. En ik verkies de waarheid nog altijd boven de leugen, hoe ongemakkelijk ze ook is. We weten immers dat de leugen ons alleen maar tot slaaf maakt, zoals we sinds het evangelie weten dat de waarheid mannen en vrouwen bevrijdt.

Maar er is nog iets. Voor mij is het zo dat moeilijke tijden, momenten van grote zwakte, kwetsbaarheid, verwarring en twijfel, om jouw woorden te gebruiken, een enorme stimulans zijn voor het schrijven, alsof ik daarin een surrogaat zoek voor de zekerheden en overtuigingen die ik niet heb, een verdediging tegen de aanvallen van het leven, om met Cesare Pavese te spreken.

Ik denk dat ik daarom ben gaan schrijven en dat ik daarom ook nog steeds schrijf. ‘Als ik denk aan mijn roeping, dan ben ik niet bang voor het leven,´ zegt Nina, dat zo naïeve en aandoenlijke personage dat Tsjechov opvoerde in De meeuw. En dat is eveneens een van de redenen waarom ik, anders dan toen ik jong was, wel degelijk geloof dat literatuur nuttig is, zoals ik al schreef in mijn vorige brief.

Ik weet dat die gedachte schrijvers zenuwachtig maakt, maar misschien wordt het tijd dat we ons erop laten voorstaan. Literatuur heeft natuurlijk niet hetzelfde nut als de geneeskunde, die levens kan redden, of domweg als een sleutel, die een deur kan openen. Ze heeft het nut van het nutteloze, om een titel van Nuccio Ordine te gebruiken*. Literatuur is voor alles een genot, net als seks (en dus is de uitdrukking ‘verplichte lectuur’ een oxymoron, net als ‘een gelukkig huwelijk’), maar het is ook, net als seks, een manier om de anderen en jezelf te leren kennen. En vertel eens, lieve Hedwige, ken jij iets dat nuttiger is dan genot en kennis? Ik niet. Ik weet niet of ze ons tot betere mensen maken, maar ik weet wel zeker dat ze ons menselijker maken, en daarom denk ik dat een leven zonder genot en kennis niet de moeite waard is. En dat is per slot waar literatuur voor dient: om ons leven zinvoller te maken, op een rijkere, intensere en complexere manier.

Nu ik eraan denk, ik had het er laatst nog over met Salman Rushdie, tijdens een openbaar debat op de internationale boekenbeurs van Guadalajara, in Mexico. Eerst stond hij ook huiverig tegenover het idee dat literatuur nuttig zou zijn, maar uiteindelijk bedacht hij zich en zei: `Misschien is het onze opvatting van nut die onnuttig is´. Vind je ook niet dat hij gelijk heeft?

Hartelijke groet en tot heel gauw (bij voorkeur op het terras van Las Delicias).

Javier


* Het nut van het nutteloze. Een manifest over kennis, kunst en cultuur (uitg. Bijleveld, Utrecht, 2015, vert. Els Naaijkens). Oorspronkelijke titel: L’utilità dell’inutile. Manifesto.


-

Barcelona, 21 december 2020

Beste Javier,

Salman Rushdie en jij hebben volkomen gelijk. Weg met die opvatting van nut. Dit is geen goed begin voor een brief, aangezien ik de discussie meteen al gesloten heb, maar ik denk er precies zo over. Het zou slimmer zijn geweest om de indruk te wekken, al was het maar uit koketterie of om een beetje interessant te doen, dat ik er uitgesproken meningen op na hield of er zelfs anders over dacht dan jij. Maar nee, ik ben het volmondig met je eens.

Dat nut van het nutteloze van jou doet me denken aan iets dat ik heb meegemaakt. Lang geleden, ik studeerde nog, stuitte ik in een boekhandel op een roman van Joeri Dombrovski die in het Frans is vertaald als La faculté de l’inutile (1). Ik was meteen weg van die geweldige, onweerstaanbare titel. Ik kende Dombrovski niet, het achterplat maakte me niet veel wijzer en ik dacht geen moment aan de verschillende betekenissen die het woord ‘faculté’ in het Frans heeft of aan de eigenaardigheden die sommige vertalingen bevatten. Ik ging blindelings af op de titel en dacht dat ik de boekhandel uit liep met een soort van gids waarmee ik me een essentiële vaardigheid eigen kon maken, zoals contempleren of mediteren, die ik perfect wilde leren beheersen.

Ik vond het een goed boek, maar geenszins om de oorspronkelijke redenen: de titel bleek te verwijzen naar de benaming die de rechtenfaculteit in de USSR onder Stalin kreeg, aangezien ze de facto overbodig was — ach, overbodig, wat een heerlijk woord, misschien kom ik daar later nog op terug. Lang verhaal kort, het bleek over de goelag te gaan. Ik vertel je die anekdote die van belang ontbloot is, behalve wellicht voor mij, aangezien ik ze me nog perfect herinner, omdat ze illustreert dat ik altijd belangstelling heb gehad voor de concepten nut en nutteloosheid. Uit mijn ontdekking van Dombrovski blijken misschien nog andere dingen, zoals het belang van de titel en van de vertaler of vertaalster, en mijn ambivalente verhouding tot achterplatteksten, maar vooral het pure plezier en de verwondering die een onverwachte ontmoeting teweegbrengen.

In dat verband schiet me nog een anekdote te binnen — de laatste, beloofd. Toen mijn zoon tien was, won hij een leeswedstrijd op school. Het betrof geen verplichte lectuur, wat inderdaad een oxymoron is, maar ik vind het niettemin een bizar idee om een wedstrijd in lezen te organiseren — zoveel mogelijk boeken wegwerken in een bepaalde tijd, alsof het hamburgers of calçots (2) waren, dat vind ik toch maar raar. Afijn. Als beloning mocht hij een boek kiezen uit de titels die de juf voorstelde en hij kwam apetrots thuis met The Story of Helen Keller (3), omdat hij zo overdonderd was door die allereerste eerste prijs van zijn leven dat hij de titel verkeerd had gelezen: Killer in plaats van Keller. Hoewel hij verschrikkelijk teleurgesteld was, besloot hij het levensverhaal van Hellen Keller toch te lezen en het heeft diepe indruk op hem gemaakt, veel dieper dan wanneer hij een verhaal over seriemoorden zou hebben gewonnen.

Ik wil maar zeggen dat we door die twee ontdekkingen, die op een misverstand berusten, onbedoeld ergens verzeild zijn geraakt en daar misschien niet gelukkiger (de onderwerpen lenen zich niet voor geluk in de strikte betekenis van het woord), maar in elk geval wel menselijker van zijn geworden, op een intensere en complexere manier, zoals jij het formuleert. En dat is iets magisch.

Ik heb onlangs nog zo’n magische ervaring gehad. Ik was gevraagd voor een literaire jury en dat leek me een mooie gelegenheid om een beetje op goed geluk de Franstalige Belgische literatuur te ontdekken die ik zo slecht ken. Nou, ik kan je vertellen dat het zijn nut heeft gehad. Ik ben niet alleen flink ‘aan mijn gerief gekomen’, om het cru te zeggen, maar bovendien was ik na het lezen van sommige boeken een ander mens dan ervoor. Waarschijnlijk is dat wat jij verstaat onder genot en kennis?

Je zult wel merken — het is mij zojuist ook opgevallen — dat ik het liefst over literatuur praat vanuit het standpunt van de lezer. Ik vraag me af waarom. Ik denk dat ik er moeite mee heb om iets dat in mijn hoofd één geheel vormt in twee kampen te verdelen. Waarschijnlijk probeer ik me op die manier te onttrekken aan een zekere verantwoordelijkheid die je als schrijver nu eenmaal hebt. Bij nader inzien vind ik dat behoorlijk laf, of schijnheilig. Of is het valse schaamte, hoogmoed of instinct tot zelfbehoud?

Het valt niet mee om toe te geven hoezeer ik, ondanks alle voormelde twijfels, hartstochtelijk en rotsvast geloof in de literatuur, omdat ze onmisbaar voor me is, los van haar nut (waarvan je het universele karakter nog zou kunnen betwisten, wat ik niet zal doen). Misschien hebben je brieven ervoor gezorgd dat ik datgene onder ogen durfde te zien wat jij een waarheid noemt die niet leuk is om te horen, noch geschikt is om op te schrijven: dat je altijd leest en schrijft over jezelf. In verhouding tot de anderen natuurlijk, en zelfs met de dwaze hoop nader tot hen te komen. Maar de literatuur is toch per definitie, zoals het op de eerste bladzijde van het Dagboek van Gombrowicz staat: ‘Maandag. Ik. Dinsdag. Ik. Woensdag. Ik. Donderdag. Ik.’ Hoewel ik zonder problemen het ‘ik’ van Gombrowicz verslind (en er zelfs om moet lachen), moet ik erkennen dat ik er meer moeite mee heb om mijn eigen ik bloot te geven en daarenboven voor een egocentrisch persoon te worden aangezien. Die gedachte werkt me op de zenuwen, om het met jouw woorden te zeggen, en zorgt er ongetwijfeld voor dat ik me geremd voel.

Vandaar dat deze gedwongen afzondering toch nog een voordeel heeft, wie weet? Ze beschermt ons. Dankzij de pandemie kunnen schrijvers lezen, schrijven en thuisblijven in hun natuurlijke habitat, stad of dorp, bij hun hond of hun katten, in stilte of met muziek, op een afstand, mogelijk behoed voor een aandacht waar niet iedereen altijd van gediend is. Een pose? Een cliché? Een van die koketterieën waarvan ik mezelf aan het begin van deze brief vrijpleitte? Ik zou het echt niet weten.

Je schrijft me dat een oeuvre het idealiter zonder bemoeienis van de auteur zou moeten kunnen stellen. Ook daarmee ben ik het eens. Ik zou niet zover gaan om het belang in twijfel te trekken van de naam, de titel (dat zou behoorlijk nihilistisch zijn) en zelfs niet van de achterplattekst, die me al zo vaak op het verkeerde been heeft gezet, noch van sommige vragen en interviews, maar persoonlijk heb ik het nut nooit ingezien van beknopte biografieën en foto’s, om maar iets te noemen. Men zal mij kunnen tegenwerpen dat je de persoon niet los kunt zien van zijn werk, zoals ik trouwens een tiental regels geleden zelf heb beweerd. Ik spreek mezelf dus tegen in een poging om de schrijver te beschermen. Misschien komt het dilemma gewoon hierop neer: dat we niet alleen kunnen zijn, maar evenmin kunnen aanvaarden dat anderen beslag op ons leggen?

Laten we dus toch maar hopen dat deze afzondering niet eeuwig blijft duren, zodat de balans niet doorslaat. In afwachting loop ik, bij gebrek aan wandelingen in Verges, de Carrer de Verdi op en neer en ik heb die straat nog nooit zo mooi, interessant en zelfs buitengewoon literair gevonden. Ik kom langzaam vooruit, want ik moet vaak stilhouden, ik ken hier steeds meer mensen en ontmoet steeds meer mensen, het is een openbaring. Af en toe storten ze hun hart uit, ik wacht tot de volgende zich aandient, net zo blij als zij dat ik ons collectieve isolement kan doorbreken, een beetje zoals een stel hongerlijders die op het trottoir een lekker stuk brood met elkaar zitten te delen. Het is treurig, maar tegelijk heel positief.

Ik eindig graag met het woord ‘positief’, ik zal het dus hierbij laten. Veel liefs en vergeet onze afspraak op het terras van Las Delicias niet, ooit, binnenkort!

Hedwige


Vertaling uit het Spaans en het Frans door Marijke Arijs


(1) In het Nederlands vertaald als De faculteit van de onnodige kennis (Meulenhoff, 2002).

(2) Noot van de auteur: calçots zijn zachte, zoete Catalaanse uitjes die tijdens volksfeesten rechtstreeks op de barbecue worden gebakken. Soms worden ze gegeten tijdens indrukwekkende eetwedstrijden.

(3) Noot van de vertaler: The Story of Helen Keller (1958) is een jeugdboek van de Amerikaanse schrijfster Lorena A. Hickok.

fijn dat je even de tijd nam voor een stukje literatuur.

Misschien werd je wel ontroerd, raakte je verontwaardigd, uitgedaagd of geïnspireerd. Met het online magazine geven we auteurs en vertalers kansen om tegen een correcte verloning nieuw werk te creëren.

We gaan actief op zoek naar die schrijvers die een onbekend deurtje opentrekken of vaak minder zichtbare verhalen vertellen. We vinden het belangrijk om deze stemmen een platform te geven, hen te ondersteunen en waar nodig te begeleiden. Want we zijn van mening dat alle verhalen gehoord moeten worden. Je kan ons helpen om dit evenwicht te realiseren door ons financieel te steunen.

Elke bijdrage, groot of klein, helpt ons verder om meer auteurs aan het woord te laten. Hartelijk dank alvast!

Ja, ik steun literaire makers
18.01.2021